De student kent diversiteit en heeft kennis van etnische, culturele en levensbeschouwelijke
achtergronden en ideologische overtuigingen. 45
De student kent de betekenis van voeding in diverse culturen 45
De student kan de keuze voor een injectieplaats toelichten 46
De student kan het verschil in subcutane en intramusculaire toediening uitleggen 46
De student kan verantwoorden waarom hij/zij kiest voor een toedieningstechniek 46
De student kan de patiënt uitleg geven over de indicatie en de gevolgen van de injectie 46
De student kan de structuur, functie en vorming van erytrocyten beschrijven. 46
De student kan de structuur en functies van hemoglobine beschrijven. 47
De student kan de verschillende fasen van hemostase (bloedstolling) beschrijven en hierbij de rol van
trombocyten en stollingsfactoren beschrijven. 49
De student kan de definitie, etiologie, pathofysiologie en symptomen van leukopenie (neutropenie)
beschrijven. 51
De student kan de symptomen van leukemie verklaren aan de hand van de pathofysiologie. 51
De student kan de werking van groepen antistollingsmedicatie (trombocytenaggregatieremmers,
LMW-heparine, orale anticoagulantia) relateren aan de rol van trombocyten en stollingsfactoren. 51
CGO 54
VTV 56
De student kan de mogelijkheden van herstel van perifeer zenuwweefsel beschrijven na
beschadiging. 58
De student kan de definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek,
behandeling, complicaties, prognose en preventie van cerebrovasculair accident beschrijven. 68
De student kan uitleggen welke functiestoornissen bij de verschillende locaties van CVA kunnen
optreden. 68
De student kan de risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling,
complicaties, prognose en preventie van de ziekte van Parkinson beschrijven. 69
De student kent verschillende stress copingstijlen 73
De student stimuleert waar mogelijk de zelfredzaamheid van de patiënt 74
De student houdt zich als lid van de beroepsgroep aan de verpleegkundige beroepscode, regels uit
de organisatie en wetgeving 74
De student kan op basis van klinisch redeneren de zorgbehoeften inventariseren en hij/zij kijkt
daarbij naar alle aspecten van het menselijk functioneren 74
De student heeft kennis van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 74
De student kan hulp bieden, waar nodig, bij het doen van een aanvraag voor een voorziening vanuit
de wet 77
De student is in staat om, volgens de beoordelingslijst, een injectiespuit klaar te maken voor
toediening 77
De student weet, volgens de beoordelingslijst, een subcutane en intramusculaire injectie toedienen
77
De student weet, volgens de beoordelingslijst, bloedsuiker meten 77
De student weet de klachten die de patiënt met lage/hoge bloedsuiker laat zien te herkennen en toe
te lichten 77
De student weet de regel van 5 toe te passen bij bereiding van medicatie 77
,De student weet de keuze voor een injectieplaats toe te lichten 77
De student weet het verschil tussen subcutane en intramusculaire toediening 77
De student weet zich te verantwoorden waarom hij/zij kiest voor een toedieningstechniek 77
De student weet de patiënt uitleg te geven over de indicatie en gevolgen van de injectie 77
De student kan de definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek,
behandeling, complicaties en prognose van otitis media acuta beschrijven. 77
De student kan de risicofactoren, etiologie en pathofysiologie van slechthorendheid uitleggen. 78
De student kan de risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling,
complicaties, prognose en preventie van glaucoom beschrijven. 78
De student kan de risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling,
prognose en preventie van maculadegeneratie beschrijven. 79
De student kan de invloed van de hypothalamus op de hypofyse uitleggen. 79
De student kan de risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen en diagnostiek van
hypothyreoïdie en hyperthyreoïdie beschrijven. 81
De student kan de pathofysiologie, symptomen, diagnostiek en behandeling van diabetes type 1
beschrijven. 82
De student kan de pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling van diabetes type 2
beschrijven. 83
De student kan op basis van klinisch redeneren de zorgbehoeften inventariseren en hij/zij kijkt
daarbij naar alle aspecten van het menselijk functioneren 87
De student kan de verpleegkundige interventies benoemen bij realiteitsoriëntatie 87
De student kan de mate van delirium bepalen met behulp van de noc indicatoren 87
De student kan de werking van adrenaline en noradrenaline beschrijven 88
De student kan de definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, behandeling,
complicaties, prognose en preventie van het syndroom van Cushing beschrijven 89
Deze symptomen komen door een te hoog gehalte glucocorticoïden, deze hebben invloed op allerlei
processen in de stofwisseling en immuunrespons/wondgenezing. 90
De student kan de effecten (pathofysiologie en symptomen) van teveel op te weinig mineralo- en
glucocorticoïden beschrijven 90
De student kan het gebruik van corticosteroïden relateren aan een syndroom van Cushing en
Addisoncrisis 90
De student kan de indicatie en bijwerkingen van corticosteroïden benoemen 90
De student kan de definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, behandeling,
complicaties, prognose en preventie van verschillende vormen van dementie beschrijven 90
De student kan de definitie van de neurocognitieve stoornissen en de verschillen en overeenkomsten
beschrijven 91
De student kan de (globale) werking van geneesmiddelen bij de ziekte van Alzheimer beschrijven 91
Casus 1: Stagiaire Sonja
CGO
Student kan globaal de ontwikkeling van de verpleegkundige professionaliteit benoemen.
De Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en de Beroepsprofielen vormen in feite de basis voor
de professionele standaard en zijn daarmee dus heel belangrijk. De Beroepscode beschrijft de uitgangswaarden
,voor het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden, zoals respect, vertrouwelijkheid, eerlijkheid, weldoen,
geen schade toebrengen, autonomie en rechtvaardigheid. De Beroepsprofielen beschrijven het domein
waarbinnen verpleegkundigen en verzorgenden werken, de taakgebieden en de competenties waarover een
verpleegkundige of verzorgende moet beschikken om het beroep kwalitatief goed en verantwoord uit te oefenen.
De professionele standaard komt tot stand door samenspel op verschillende niveaus. Op macroniveau draagt de
overheid via wetgeving bij aan de standaard. Op mesoniveau geeft de beroepsgroep zelf invulling aan de
professionele standaard via de Beroepscode, richtlijnen, normen en handreikingen, de kwaliteitsregisters, et
cetera. Uiteindelijk beïnvloedt op microniveau de professionele standaard het handelen in de dagelijkse praktijk
en kunnen signalen vanuit deze dagelijkse praktijk aanleiding zijn tot de ontwikkeling of herziening van
bijvoorbeeld richtlijnen of handreikingen.
Student kan de inhoud van de rollen en verantwoordelijkheden van de (wijk) verpleegkundige van de
21ste eeuw benoemen.
1. De zorgverlener -> Als zorgverlener onderzoek je welke vragen en problemen een zorgvrager heeft en wat hij
of zij zelf kan. Vervolgens stel je vast welke verpleegkundige zorg daarbij nodig is. Daarnaast ben je bevoegd om
het verpleegkundig proces in te richten en vorm te geven in samenwerking met andere zorgprofessionals.
2. De communicator -> Als verpleegkundige kijk je welke informatie iemand in zijn/haar ziekteproces nodig heeft.
Je houdt in je communicatie rekening met de culturele achtergrond, taalbeheersing, begripsniveau en
draagkracht van de zorgvrager en diens naasten. ‘Communiceren op maat’ staat hierbij centraal. Je past
technologische zorgondersteuning toe en biedt zorg op afstand (e-health) als aanvulling op het persoonlijk
contact met de zorgvrager.
3. De samenwerkingspartner -> Als verpleegkundige werk je samen met de zorgvrager en diens naasten. Ook de
samenwerking met andere disciplines en leidinggevenden is belangrijk. Je bent er steeds op gericht dat alle
betrokkenen over de juiste informatie beschikken zodat de zorg optimaal kan plaatsvinden.
4. De reflectieve EBP-professional -> Bij je werk als verpleegkundige is het van belang dat je op zoek gaat naar
de best beschikbare onderbouwing van je handelen, ofwel Evidence-based Practice (EBP). Deze kennis pas je
toe in de praktijk. Daarnaast werk je mee in onderzoek van (verpleegkundig) specialisten en onderzoekers. Zo
werk je permanent aan de ontwikkeling van je eigen deskundigheid en aan die van je collega’s. Je leert je leven
lang.
5. De gezondheidsbevorderaar -> In de maatschappij verschuift de aandacht van ‘zorg en ziekte’ naar ‘gedrag en
gezondheid’. Je bent daarom als verpleegkundige meer en meer bezig met het bevorderen van de gezondheid
van mensen waarbij de wens van de zorgvrager voorop staat. Je beïnvloedt de leefstijl en het gezond gedrag
van burgers en zorgvragers.
6. De organisator -> Als verpleegkundige kun je werkzaam zijn in uiteenlopende organisaties: grote
ziekenhuizen, kleinschalige teams of als zelfstandig beroepsbeoefenaar. Wat je toekomstige werkveld ook zal
zijn, je hebt een coördinerende rol rond de zorgvragers binnen jouw organisatie. Je bent actief bij het bevorderen
van de patiëntveiligheid en hebt een leidende rol bij veranderingen.
7. De professional en kwaliteitsbevorderaar -> Als verpleegkundige lever je zorg die past binnen de geldende
wet- en regelgeving. Je onderzoekt bovendien systematisch of de zorg die je verleent aan alle kwaliteitseisen
voldoet. Waar nodig zorg je ervoor dat de kwaliteit wordt verbeterd. Daarbij vind je het een uitdaging om met
mensen te werken en heb je aandacht voor ieder uniek individu.
Student kan benoemen welke niveaus binnen de verpleegkunde bestaan en wat hun onderscheid is.
Niveau 1 Zorghulp (mbo) -> Met de opleiding Zorghulp kun je werken in de thuiszorg, ouderenzorg of
gehandicaptenzorg. Als zorghulp ondersteun je mensen met huishoudelijke taken en doe je soms licht
verzorgende taken. Ook help je mensen om zo zelfstandig mogelijk te kunnen leven. De opleiding duurt één jaar.
Niveau 2 Helpende Zorg en Welzijn (mbo) -> Als Helpende Zorg en Welzijn kun je werken met ouderen,
gehandicapten, verslaafden of mensen met psychische problemen. Met de opleiding mag je mensen persoonlijk
verzorgen, ondersteunen en activiteiten organiseren. De opleiding duurt twee jaar.
, Niveau 3 Verzorgende IG (mbo) -> Je geeft als verzorgende IG niet alleen persoonlijke zorg, maar je voert ook
verpleegkundige handelingen uit. Dit loopt uiteen van injecties, tot medicatie en katheterisatie. Ook stel je zelf
een zorgplan op. De opleiding duurt drie jaar en je kunt je specialiseren in vier verschillende branches:
verpleeghuiszorg en thuiszorg, gehandicaptenzorg, kraamzorg en geestelijke gezondheidszorg.
Niveau 4 Verpleegkundige (mbo) -> In vergelijking met niveau 1 tot en met 3 heeft de verpleegkundige niveau 4
meer verantwoordelijkheden en moet je zelfstandig kunnen werken. Je geeft complexe zorg en begeleidt mensen
in het dagelijkse leven. Ook stel je zelfstandig een zorgplan samen en kijk je welke zorg iemand nodig heeft. De
opleiding duurt vier jaar en je kunt je specialiseren in diverse branches binnen de sector zorg en welzijn.
Niveau 6 Verpleegkundige (hbo) -> Het Nederlandse onderwijssysteem kent geen verpleegkundige niveau 5
meer. Wel is er verpleegkundige niveau 6. Met deze hbo-opleiding kun je ook al tijdens je studie als zorgstudent
in allerlei branches werken, bijvoorbeeld in de psychiatrie, verpleeghuis, thuiszorg, jeugdzorg, GGD, ambulance,
verslavingszorg en gehandicaptenzorg. Je hebt veel verantwoordelijkheid en werkt voornamelijk zelfstandig. Met
deze opleiding voer je niet alleen verzorgende en verplegende taken uit, maar denk je ook organisatorisch mee
om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De opleiding duurt vier jaar. In het derde jaar kun je je specialiseren in
Algemene Gezondheidszorg, Maatschappelijke Gezondheidszorg, Geestelijke Gezondheidszorg en
Verpleegkundige Gerontologie en Geriatrie.
Niveau 7 Verpleegkundig specialist -> Met Verpleegkundige niveau 6 kun je nog een masteropleiding aan de
universiteit volgen. Je krijgt dan de functietitel ‘Verpleegkundig specialist’. Hier ga je zelfstandig een individuele
behandelrelatie aan met een patiënt. Je komt zelf tot een diagnose en past wetenschappelijk onderbouwde
interventies toe. Het meedenken over de kwaliteit van zorg bouw je in deze functie uit tot innovatie, onderbouwd
door onderzoek.
Student start met het vormen van een eigen visie op het beroep van (wijk)verpleegkundige.
Mijn eigen visie op het beroep van een (wijk)verpleegkundige is dat we zorgen voor mensen op allerlei manieren,
het is niet alleen maar zorgen voor iemand wanneer ze ziek zijn. Het is meedenken met ze in hun dagelijks
leven, hoe ze hun leven optimaal kunnen leven met een ziekte, mensen ondersteunen bij hun basiszorg,
observeren en nog veel meer.
Student kan de begrippen zelfmanagement en Shared Decision Making uitleggen. De student kan
benoemen wat het verschil is tussen zelfredzaamheid, zelfmanagement en eigen regie.
Zelfmanagement is de individuele capaciteit van de patiënt om met zijn gezondheidsprobleem, de symptomen en
de lichamelijke en psychosociale consequenties om te gaan en zich leefstijlveranderingen eigen te maken die
inherent zijn aan het hebben van het gezondheidsprobleem. Zelfmanagement betekent dat de zorgvrager
1. Kan kiezen in hoeverre men de regie over het leven in eigen hand wil houden
2. Mede kan bepalen hoe de zorg eruit ziet
en dat de zorgverlener
1. De zorg laat aansluiten bij de wensen, behoeften en mogelijkheden van mensen in hun dagelijks leven
2. Capaciteiten van de zorgvrager benut en hulpbronnen uit de omgeving inschakelt
3. Aandacht besteedt aan meer dan aan de ziekte alleen.
Bij shared decision making komen zorgverlener en patiënt samen tot een besluit over de diagnostiek,
behandeling, begeleiding en nazorg van de patiënt. Door deze gezamenlijke besluitvorming kunnen zowel patiënt
als hulpverlener beter inschatten welk beleid of behandelmethode het beste bij de individuele situatie van de
patiënt past.
Zelfredzaamheid is het vermogen van mensen om zichzelf te redden met zo min mogelijk professionele
ondersteuning en zorg, waardoor zorg of intensivering van zorg kan worden uitgesteld. Het verschil tussen
zelfredzaamheid en zelfmanagement is dat het bij zelfmanagement belangrijker is om een stem te hebben over
hoe de ondersteuning eruit ziet dan om alles zelf te doen.
Eigen regie is het vermogen om je eigen leven en noodzakelijke ondersteuning te regelen en het praktische
vermogen om jezelf te redden in lichamelijk, sociaal en emotioneel opzicht. De vraag die hierbij centraal staat is
wat wil ik? Het verschil tussen zelfredzaamheid en eigen regie is duidelijk, maar het verschil tussen
zelfmanagement en eigen regie niet super. Het voornaamste verschil is dat het bij zelfmanagement meer gaat
over het omgaan met chronische aandoeningen en hoe ze hun leven gebaseerd daarop opnieuw inrichten terwijl