Samenvatting van theorie EPA-
F06-LZ
(voorheen; GMI (generieke module intensief))
RadboudUMC/ Health academy
28-6-2023
Verplichte literatuur vanuit;
- Grégoire, L., Van Straaten-Huygen, A., & Trompert, R. (2014). Anatomie en fysiologie van de
mens (4e druk). Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
- De Jong, J.T.E., Jüngen, B.D., & Zaagman-van Buuren, M.J. (2007). Interne geneeskunde.
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
- Jüngen, I., & Zaagman-van Buuren, M. (2004). Pathologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
- Bakker, M. (2017). ProActive Nursing: klinische problematiek inzichtelijk. Amsterdam: Boom
uitgevers.
,A1 klinisch redeneren
Stap 1; Oriëntatie op de situatie
Het onder woorden brengen van de actuele gezondheidssituatie van de patiënt. Waarin wordt
beschreven hoe de ziekte/aandoening zich openbaart bij de patiënt. Dit kan middels observaties en
metingen (SBAR/MEWS)
Stap 2; Klinische probleemstellingen
Het doel is om een duidelijk te krijgen wat de feitelijke problematiek is. Hierbij wordt onderscheid
gemaakt in somatische en psychische problemen, middels de SCEGS.
Stap 3; Aanvullend klinisch onderzoek
Beredeneer welke onderzoeken nodig zijn en welke vraagstelling hieraan gekoppeld is.
Stap 4; Klinisch beleid
Beredeneer welke zorg nodig is voor de gestelde problematiek. De interventies moeten gericht zijn op
de problematiek en deze is weer onderverdeeld in de twee categorieën somatisch en psychosociaal.
Stap 5; Klinisch verloop
Hoe de behandeling en ziekte verder zal verlopen is afwachten. Toch is het belangrijk alvast te
redeneren wat de verwachting is hoe het beeld zich zal ontwikkelen. Wat zijn complicaties op de
lange en korte termijn en wat is de prognose.
Stap 6; Nabeschouwing
Door afstand te nemen van de casus en te reflecteren op de volgende vier onderdelen wordt de wijze
van handelen geëvalueerd.
- Waar en wanneer was de patiëntveiligheid niet optimaal;
- Waar en wanneer was de kwaliteit van de beroepsuitoefening niet optimaal;
- Waar en wanneer er sprake was van een ethisch dilemma;
- Wat is er geleerd met betrekking tot de beroepsrollen en competenties.
B1 Fysiologie en pathologie respiratie
Anatomie
Luchtwegen zijn onderdeel van externe milieu, zijn dan ook bedekt met epitheel.
Hoge luchtwegen;
- Nasopharynx (zuivering, verwarming tot 33C, bevochtiging en keuring van de lucht, middels
neusslijm)
- Oropharynx
- Larynx
o Os hyoideum (tongbeen)
o Epiglottis (strotklepje)
o Cartilago thyroidea (schildkraakbeen)
o Cartilago cricoidea (ringkraakbeen)
- Trachea
,Verbonden aan de cartilago cricoidea zijn de cartilagines arytenoideae (stelkraakbeentje). Het
schildkraakbeen wordt verbonden door de stembanden, m. vocalis, aan het stelkraakbeentje. De
stemspleet wordt groter gemaakt door het bewegen van de spier en het kantelen van het
stelkraakbeentje. Middels trillingen en resonantie worden uiteindelijk klanken gevormd.
Trachea splitst zich op in een linker en rechter hoofdbronchus ter hoogte van de bifurcatio tracheae.
Deze zijn beiden opgebouwd uit hoefijzervormige kraakbeenstukken om het lumen open te houden.
De binnenkant van de trachea en bronchiën zijn bekleed met respiratoir epitheel, bestaat uit
trilhaarepitheel, slijmcellen en sereuze kliertjes.
Lage luchtwegen;
Rechter bronchus 3 bronchi lobares bronchi segmentales +/- 20 bronchiolen
longtrechtertjes alveoli pulmonales
Linker long (kleiner t.o.v. rechter long door ligging van het hart) 2 bronchi lobares bronchi
segmentales +/- 20 bronchiolen longtrechtertjes alveoli pulmonales
Bronchiolen bestaan uit spierweefsel en zijn elastisch, bij elke inademing ontspannen de spiertjes en
verwijden de bronchiolen. Tijdens de uitademing worden de spiertjes aangespannen wat zorgt voor
uitdrijving van lucht.
De alveoli zijn het eigenlijke longweefsel, hier vindt de gaswisseling plaats. Het
ademhalingsoppervlak is het totale oppervlak van alle alveoli bij elkaar +/- 70m2 in rust, tot 100m2
tijdens inspanning. Deze zijn omgeven met surfactant, deze is een laagje vocht dat ervoor zorgt dat
het alveoli openblijft. Tussen het capillair en de alveoli bevindt zich ook nog een laagje interstitieel
vocht dat ervoor zorgt dat er minder extreme schommelingen in concentratie gassen.
Long is omgeven door pleura. Bestaand uit pleura visceralis (binnen) en pleura parietalis (buiten).
Worden gescheiden door pleuraholte, deze is gevuld met sereus vocht. De druk in de pleuraholte is
lager dan in de atmosfeer, indien er lucht in de holte komt zal de long samenklappen ten gevolge van
de onderdruk en elasticiteit pneumothorax.
De longen zijn onderdeel van de kleine bloedsomloop. Via de arteriae pulmonales zuurstofarm
bloed longen venae pulmonales zuurstofrijk bloed hart. De alveoli krijgen zuurstof direct
vanuit de ingeademde lucht. De bronchiën en bronchiolen worden voorzien van zuurstofrijkbloed via
de arteriae bronchiales, aftakking van de aorta.
Gaswisseling
De gaswisseling gebeurt door diffusie als gevolg van concentratieverschillen van de gassen. De
ingeademde lucht bestaat uit stikstof (79%), zuurstof (21%), waterdamp (0,5%) en koolstofdioxide
(0,04%). De partiele druk is evenredig met de concentratie van het gas en zo wordt de zuurstof- en
koolstofdioxidespanning berekend in mmHg.
Ingeademde lucht bevat veel O2 en weinig CO2 + arterieel bloed in de longen bevat veel CO2 en
minder O2 in de alveoli worden gassen uitgewisseld Uitgeademde lucht bevat relatief meer
CO2 en minder O2 + veneus bloed in de long bevat meer O2 en minder CO2.
Arterieel bloed dat in de weefsels aankomt bevat veel O2 en weinig CO2 + Weefsels bevatten veel
CO2 en minder O2 in weefselcellen worden gassen uitgewisseld veneus bloed bevat relatief
meer CO2 en minder O2.
, Zuurstof wordt met name vervoerd door erytrocyten, slechts een klein deel is opgelost in
bloedplasma. Erytrocyten kunnen binden aan 4 moleculen, O2, CO2, CO en NO. CO kan zich
makkelijker binden aan hemoglobine t.o.v. O2 koolstof mono-oxide vergiftiging doordat alle
erytrocyten worden gebonden aan CO blijft er niks meer over om te binden aan O2. CO2 wordt voor
10% opgelost in het bloed, 20% in erytrocyten en voor 70% vervoerd als bicarbonaat. CO2 diffundeert
ook makkelijker ten opzichte van zuurstof.
Hemoglobine + zuurstof oxyhemoglobine (SaO2) + waterstofion
Bicarbonaat + waterstof koolzuur koolstofdioxide + water
Ademhalingsbewegingen
Ventilatie, kwijtraken van CO2, is essentieel voor de gaswisseling, middels ademhalingsbewegingen.
Oxygenatie, verrijken van het bloed met O2.
Tijdens de inademing door spieren aan te spannen thorax vergroten. (intrapulmonale druk <
atmosferische druk). Bij gezonde mensen kost dit 3-5% van de totale energiebehoefte, bij zieke
mensen kan dit toenemen naar 30-50%.
- Buikademhaling spieren van diafragma trekken samen diafragmakoppel wordt platter.
Tegelijkertijd verslappen van buikwandspieren waardoor buik naar voren uitzet.
- Borstademhaling musculi intercostales externi aanspannen ribben worden opgetild
thorax wordt vergroot. Vaker gebruikt tijdens inspanning.
- Bij grote inspanning mogelijk nog gebruik maken van de hulpademhalingsspieren, in de hals
en schoudergordel. hulpademhalingsspieren
Tijdens uitademing door spieren te ontspannen thorax verkleinen (intrapulmonale druk >
atmosferische druk). Een geforceerde uitademhaling kost wel spierarbeid door samentrekking van
musculi intercostales interni. De ademhalingsbeweging wordt beïnvloed door de elasticiteit van de
long. Een slappe long zal meer moeite moeten doen om uit te ademen, actief proces. Een voorbeeld
hiervan is een blazende uitademing van een COPD-patiënt.
De ademhalingsspieren zijn voornamelijk opgebouwd uit dwarsgestreept spierweefsel, wat vaak
onderdeel is van het willekeurige zenuwstelsel. De regulatie van de ademhaling is echter
voornamelijk automatisch ademautomatisme.
Hering- Breuer reflex: Het ademhalingscentrum in het verlengde merg en de pons bevatten
zenuwcellen die de in- en uitademing, ademhalingsfrequentie en ademdiepte reguleren. Via de n.
phrenicus (naar het diafragma) n. intercostales (naar tussenribspieren) worden impulsen
gestuurd die de ademhalingsspieren laten samentrekken. Via rekkingsgevoelige sensoren in de
bronchiën wordt het ademhalingscentrum via de n. vagus geïnformeerd over de ademhaling.
Zodoende wordt tijdens de inspiratie uiteindelijk de prikkels vanuit de n. intercostales gestopt
waarna expiratie volgt.
Het ademhalingscentrum meet ook het CO2 gehalte. Chemosensoren in de hersenstam monitoren
een te hoge PCO2, hierbij wordt pH gemonitord die beïnvloed wordt door de hoeveelheid H+ ionen.
Te lage pH diepere en snellere ademhaling (en andersom bij een te hoge pH) zodat CO2 kan
diffunderen. De chemosensoren in de halsslagader en aorta zorgen ook voor een prikkeling bij
veranderingen in de PO2, daling van de PO2 zal zorgen voor een versnelde ademhaling. Echter is deze
prikkel veel zwakker. Een metabole acidose zal er bijvoorbeeld voor zorgen dat de patiënt gaat
hyperventileren als respiratoire compensatie. Een verhoogde pH geeft namelijk aan dat er te veel CO2