Klinisch redeneren, WG1
Het beroepsprofiel van een HBO-Verpleegkundige kunnen omschreven worden in 7
competentiegebieden: zorgverlener, communicator, samenwerkingspartner, de reflectieve EBP-
professional, gezondheidsbevorderaar, organisator, de professional en kwaliteitsbevorderaar.
1. Zorgverlener Klinisch redeneren, uitvoeren van zorg (bijvoorbeeld wassen of preventie),
indiceren van zorg, zelfmanagement versterken, onderzoekend vermogen, inzet EBP,
gezamenlijke besluitvorming, persoonsgerichte communicatie.
2. Communicator persoonsgerichte communicatie, inzet van informatie en
communicatietechnologie.
3. Gezondheidsbevorderaar
Wet maatschappelijke ondersteuning is er voor om te zorgen dat mensen langer thuis kunnen blijven
en kunnen deelnemen aan de maatschappij.
Er zijn 3 prioriteiten vastgesteld om te kijken hoe de gezondheid kan worden behaald of kan worden
voorkomen: op de aanpak in het begin van de levensloop (van zwangerschap tot het 18 e jaar), extra
aandacht voor degenen met de grootste gezondheidsachterstand (bijv. met een lage
sociaaleconomische status), keuze voor 3 bekende punten die een oorzaak zijn voor de ziektelast in
NL (roken, overgewicht en ongezond eet en beweegpatroon, problematisch alcoholgebruik).
Kwaliteitskader (wijk) verpleging:
Gezondheidsbevordering en preventie
Brede blik als team
Gebaseerd op kernwaarden: generalistisch, persoonsgericht, continu en in de nabijheid van
de client.
Vertrouwde en gelijkwaardige relatie met client centraal
Positieve gezondheid; gericht op kwaliteit van leven en versterken van zelfredzaamheid.
Kwaliteitselementen; vakbekwaam en kwaliteit in de samenwerking
De wijkverpleegkundige zorgt voor: het stimuleren van zelfredzaamheid, is breed georiënteerd,
preventieve activiteiten, zorg van hoog niveau, spilfunctie, gemakkelijk toegankelijk voor cliënten,
cruciale functie binnen zorg en welzijn.
Positieve gezondheid volgens Huber gaat uit van: lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving,
kwaliteit van leven, meedoen, dagelijks functioneren. Bij Positieve gezondheid ligt het accent niet op
ziekte, maar op mensen zelf, hun veerkracht en wat hun leven betekenisvol maakt. Het is de
bedoeling om zoveel mogelijk eigen regie te voeren. Zingeving maakt mensen sterker.
Door het combineren van verschillende benaderingen van gezondheid kun je als verpleegkundige
en eigen visie op gezondheid formuleren.
Gezondheid omvat waarderende, normerende en culturele aspecten die in tijd en plaats kunnen
variëren.
Professionele/medische gezondheid = afwezigheid van ziekte of lichaamsgebrek (1 oorzaak)
Biologische gezondheid = aanpassing van het menselijk lichaam aan extreme
omstandigheden (homeostase). Iemand is gezond als hij dit kan
Psychologische visie op gezondheid = persoon is gezond als hij zijn zelf gestelde
levensdoelen kan behalen en in zijn geestelijke behoeften kan voorzien.
, Sociale visie op gezondheid = gezond als hij zijn sociale rollen in de maatschappij kan
vervullen binnen de geldende normen en waarden.
Humane Multi causale visie op gezondheid = bredere benadering (WHO), volgens de
bovenste 4
Dynamische visie = gaat uit van aanpassingsvermogen en zelfmanagement. Moet in balans
zijn met zowel zichzelf als met zijn externe milieu.
Klinisch redeneren, WG 2
Visie = de manier waarop je ergens naar kijkt en hoe je erover nadenkt: 1. Persoonlijke visie, 2.
Afdelingsvisie, 3. Visie organisatie.
Een visie of theorie is een beschrijving van denkbeelden, hypothesen en verklaringen over een
onderwerp die in samenhang met elkaar beschreven worden.
3 verschillende soorten visies grand theories hele domein van verplegen (wordt gekeken naar de
gezondheid, client, omgeving en verplegen), middle-range theories verzameling verschijnselen,
micro-level theories effectiviteit van interventies
Diagnose gestuurde zorg (met acute problemen) naar de zorg kijken vanuit de gestelde diagnoses
en welke doelen en interventies daarbij horen. (maakt gebruik van classificaties: NANDA,NIC,NOC,ICF
en vpk proces).
Behoefte gestuurde zorg (met chronische ziekten) je stemt de zorg af op iemand zijn wensen en
behoeften. (vraaggestuurde zorg, belevingsgerichte zorg, familiezorg en shared decision making). Een
voorwaarde voor shared decision making is dat de zorgvrager in staat is om zijn mening te geven en
gelijkwaardig op te treden, als dat niet is, ga je als vpk opzoek naar een andere middle range
theories, bijvoorbeeld familiezorg (mantelzorg) of belevingsgerichtezorg (hier is niet de ziekte het
uitgangspunt, maar hoe de ziekte beleefd wordt)
Een voorbeeld met het werken van diagnose gestuurde zorg is het werken met het ICF model:
breng je het functioneren van je client in kaart door te beschrijven hoe mensen omgaan met hun
gezondheidstoestand.
Presentietheorie het opbouwen van een vertrouwensband, er zijn voor de ander.
Gezondheidszorg in NL is in te delen in een 0 e lijn (zorg zonder dat er een specifieke hulpvraag is /
preventieve gezondheidszorg, kan ook door mantelzorg), 1e lijn (waar je als burger rechtstreeks
naartoe kunt gaan, bijv. de huisarts), 2e lijn (specialistische zorg, je hebt een verwijzing nodig van de
huisarts), 3e lijn (Hoge specialistische zorg, zoals deze wordt gegeven in de academische
ziekenhuizen).
ADL zijn activiteiten zoals baden, aankleden, eten, etc.
IADL zijn complexere activiteiten waarvoor planning en inzicht nodig zijn zoals reizen, huishouden,
medicatie gebruiken en de financiën regelen.
Klinisch redeneren, WG3
In het continu proces van gegevensverzameling en analyse gericht op vragen en problemen van een
individu en diens naasten. Het doel is dat je problemen op fysiek, psychisch, spiritueel, functioneel,
sociaal gebied in kaart kan brengen en eventueel kan oplossen. Ze kan dit beargumenteren en
vervolgens communiceren en besluiten welke stappen er verder nodig zijn.
Het klinisch redeneer proces is een cyclisch proces. Risico inschatting op basis van diepgaande
kennis weet ze welke mensen een verhoogd risico hebben met dat probleem. Hierdoor kan ze
, preventieve maatregelen in gang zetten. Vroeg signalering je kan niet alles voorkomen. Ze herkent
vroegtijdige symptomen en kan hierdoor dus ook vroegtijdig signaleren en daarop anticiperen.
Probleemherkenning er is duidelijk dat er iets aan de hand is, maar wat is er aan de hand? Op
basis van de eerste symptomen kan ze verdere signalen herkennen (zoals het temperatuur meting).
Resultaatbepaling welk resultaat belangrijk is na dat het probleem van de patiënt duidelijk is.
Interventie Om te zorgen dat het verbeterd kan worden (bijvoorbeeld deken tegen de rillingen of
een time-out van alle werkzaamheden). Monitoring ze monitort de werkzaamheid van de
interventies. Kennis, vaardigheden en attitude (verantwoordelijkheid) zijn belangrijk
Nic = welke interventies je gaat inzetten, Noc = welk doel je wil behalen , Nanda = vastlegt welke
diagnose er is.
Vragen die verpleegkundigen zichzelf stellen of van patiënten krijgen om klinisch te kunnen
redeneren, zijn onder te verdelen in 4 soorten basisvragen:
- Diagnostische vragen = op gericht om een betere inschatting te maken van de gezondheidstoestand
van de patiënt. Diagnostische vragen gaan over de aan- of afwezigheid van (kenmerkende)
verschijnselen, symptomen, klachten en gedragingen van de patiënt. medische, psychische,
verpleegkundige toestand. (bijv. Wat is er aan de hand met de patiënt?)
- Etiologische/oorzakelijke vragen = om te ontdekken wat de oorzaak(en) zijn van het
gezondheidsprobleem van de patiënt. Ook zijn ze er voor het ontdekken van gerelateerde factoren (=
factoren die het probleem niet veroorzaakt hebben maar er wel aan hebben bijgedragen of factoren
die er voor zorgen dat het probleem blijft bestaan). (bijv. waardoor komt dat?).
- Prognostische vragen = op gericht om factoren te ontdekken die het verdere verloop van het
probleem kunnen beïnvloedden. Ook kunnen ze erop gericht zijn vast te stellen wat een realistische
doelstelling is voor de zorg die verleend zal worden. (bijv. hoe loopt dit waarschijnlijk af/wat denken
we te kunnen bereiken?).
- Therapeutische vragen = erop gericht om vast te stellen welke interventies het beste uitgevoerd
kunnen worden (bijv. wat denken we eraan te kunnen doen?).
Competentie = het geheel van kennis, vaardigheden en houding die een persoon binnen een beroeps
-of wetenschappelijke context adequaat weet in te zetten.
Suboptimaal besluit = besluiten die niet tot fouten leiden, maar die in de gegeven situatie ook niet
de beste besluiten zijn door te weinig kennis.
Frame = je bekijkt iets vanuit je eigen, vanuit 1 invalshoek
Biases = denkfouten, zorgt voor een vertekende redenering. (framing bias is dus een denkfout die je
maakt, omdat je maar vanuit 1 invalshoek kijkt.
Denksysteem 1 = het intuïtieve systeem. Het wordt automatisch en onbewust in gang gezet. Het
werkt snel, maar is slordig en foutgevoelig. Het is geschikt voor alledaagse en routinezaken. Het
systeem komt vaak voor als mensen terugdenken aan eerder meegemaakte situaties die op de
huidige situatie lijken.
Recency = bias. Recente herinneringen die het eerst en het makkelijkst naar voren komen.
Gebeurtenissen van eerst worden eerder geactiveerd dan gebeurtenissen van langer geleden, ook al
kan die langer geleden gebeurtenis veel relevanter zijn.
Overconfidence = ook een vorm van bias. Het is een vertekening in het redeneren waarbij iemand te
sterk gelooft in een conclusie die getrokken word op basis van op dat moment toevallig beschikbare
info.
Cognitief continuüm = hulpmiddel om te leren klinisch redeneren. Het gaat na of er een meer
intuïtief besluit of een analytisch besluit nodig is en of het analytische gehalte van eerder genomen
beslissingen optimaal was.