OM hoorcolleges
Hoorcollege 1: intro, waarom doen we onderzoek?
Hoofdstuk 1 (pp 3-26)
Bekijk kennisclips
Wetenschapsfilosofische stromingen
Metafysica nadenken, filosoferen over aard van werkelijkheid, niet toetsbaar en niet
empirisch waarnemen.
Prepositivisme empirisch, het is op waarneembare zaken gebaseerd. Men probeert te
begrijpen door te observeren en aan de hand hiervan de wereld beschrijven
Positivisme alle kennis moet empirisch gefundeerd zijn, en op basis van deze gegevens
doen ze uitspraken over hoe de wereld in elkaar zit. Ze willen ook ingrijpen in de wereld
i.p.v. alleen maar beschrijven. Ze streven naar algemene causale (oorzaak-gevolg) wetten.
Constructivisme tegenreactie op positivisme. Ze zeiden dat mensen geen dingen zijn en
iedereen een eigen mening en perspectief heeft. Iedereen is anders dus je kan niet van
causale wetten spreken als iedereen de wereld door een andere bril ziet. Ze waren meer
geïnteresseerd in de rijke ervaringen van mensen, dan zou je echt tot goede kennis komen.
Kritiek op positivisme:
- Determinisme: het miskent de vrije wil en alternatieve realiteit.
- Reductionisme: het simplificeert te veel
- Egocentrisch: onderzoeker gaat uit van eigen realiteit
- Ontmenselijkt
- Zou leiden tot onnauwkeurige resultaten
Moderne opvatting (post-positivisme): de kritiek op het positivisme wordt serieus genomen.
Daardoor wordt het soort mengvorm van positivisme en beetje constructivisme. Er wordt
wel rekening gehouden met situationele factoren, verschillende perspectieven,
toepasbaarheid in echte wereld, effect van onderzoeker etc.
Onderzoek is minder strikt nu, er worden mixed methods (kwantitatief en kwalitatief)
gebruikt waardoor er meer kennis vergaard kan worden.
Manieren van kennisvergaring voor sociale wetenschappen:
1. Natuurwetenschappen vergelijkbare logica maar verschil is dat: het
onderzoeksobject (mensen) heeft een actieve rol. Sociale wetenschappen wijken af
van natuurwetenschappen omdat er menselijke deelnemers zijn waardoor en
nagedacht moet worden over sociale en ethische kwesties. Sociale wetenschap trekt
meer aandacht het is vaak persoonlijk of politiek gevoelig, publiek heeft zelf
ervaring met onderwerp. Kan vaak negatieve reacties uitlokken. Covariation
principle een onderzoeker wordt geblamed voor de uitkomsten van zijn onderzoek
omdat het mensen niet aanstaat.
2. Informele observatie niet wetenschappelijk, je eigen waarnemingen, begrijpen
van menselijk gedrag. Iedereen heeft vermoedens of hypothesen over andermans
, gedrag door wat jezelf waarneemt. Deze dagelijks ideeën worden naïeve hypothesen
genoemd, zo worden ze onderscheidt van wetenschappelijke hypothesen.
Hoorcollege 2: de rol van theorie
Hoofdstuk 2 (pp. 29-50)
Verschuren & Dodewaard artikel (11 paginas)
Kennisclips
College:
Het begrip inductie kan 2 vormen aannemen:
- Inductie als proces (je neemt iets waar en bedenkt daar een hypothese over) =
psychologische inductie) behoort tot fase 1, de observatie fase.
- Inductie als resultaat (je stelt een goeie hypothese op en formuleert deze netjes) =
logisch methodologische inductie) vindt plaats in fase 2, de inductie fase.
-Sociale wetenschappen:
• overdraagbare (i.t.t. persoonlijke) kennis
• streven naar waarheid
• grotere zekerheden (dan in het dagelijks leven)
• empirische criteria (uitspraken gebaseerd op verzamelde gegevens)
• sleutelrol voorspellen (vooraf!)
• algemene samenhangen
• theorieën ontwikkelen
De Groot zijn ideeën zijn post positivistisch. Het post positivisme zegt dat er
algemene wetten zijn in de natuurwetenschappen die ook in de sociale
wetenschappen gelden.
Wat is een theorie?
- Theorie= Een set van onderling samenhangende hypothesen.
- Hypothese= een falsifieerbare uitdrukking over verband tussen 2 of meer
constructen.
- Een construct is iets wat we niet direct kunnen observeren, het zijn variabelen waar
mensen op verschillen die je niet vanaf de buitenkant kan zien (intelligentie,
motivatie). Tussen die constructen ontstaan relaties (causaal of niet). Indicatoren zijn
metingen, observaties die worden gedaan om een construct te meten. Bijvoorbeeld
een meting om geweld te meten via een vragenlijst.
- Doel van een theorie: beschrijven, verklaren en/of voorspellen.
Een theorie bestaat dus uit 2 soorten hypothesen:
1) Hypothesen over de relaties tussen de constructen onderling: Construct A leidt tot
construct B (bv blootstelling aan geweld leidt tot agressiviteit.)
, 2) Hypothesen over de operationalisering van de constructen: Respons R is een valide
indicator van construct A. (bv score op de agressievragenlijstscore is een valide
indicator van agressiviteit).
Een goeie theorie
1) Heeft hypothesen die falsifieerbaar zijn. Bv alle zwanen zijn wit, die hypothese is
falsifieerbaar als je een zwarte zwaan ziet. Maar bv ‘cirkels zijn rond’ is niet
falsificeerbaar (het is een tautologie). Of ‘het wordt morgen tussen de -100 en 100
graden’ is ook niet te verwerpen.
2) Een goede theorie is spaarzaam. Het verklaart dus zo veel mogelijk bevindingen met zo
min mogelijk hypothesen. Als theorie A en B heftzelfde verklaren, maar theorie B doet
minder aannamen dan theorie A dan krijgt theorie B de voorkeur.
3) De theorie is consistent, hypothesen mogen niet leiden tot tegenspraak. En de theorie
die bevinding X zou moeten verklaren spreekt andere eerdere bevindingen niet tegen.
En De theorie sluit aan bij andere, gerelateerde theorieën.
4) De theorie leidt mogelijk tot onvoorziene nieuwe inzichten/voorspellingen.
5) Tegenwoordig van belang: de theorie moet van maatschappelijk belang zijn. En die
mensen belangrijk/interessant vinde2n.
Onderzoek doen:
1) Ontdekken discovery research inductief van specifiek observaties naar
algemenere hypothesen
2) Aantonen demonstration research deductief van hypothesen (algemeen) naar
gegevensverzameling)
3) Verwerpen refutation research
4) Repliceren replication research herhaling van het onderzoek op bv grotere groepen
of andere groepen, andere omstandigheden, ander onderzoeksdesign etc.
Validiteit: geldigheid. Studies verschillen erg in kwaliteit. Daar zijn verschillende criteria voor.
Definities voor onderzoek validiteit:
- Construct validiteit: in hoeverre zijn de constructs van theoretische interesse
succesvol geoperationaliseerd in het onderzoek? Word er goed gemeten? (Bv je
gebuikt een vragenlijst op agressie te meten, de vraag word dan is dit een goed
meetinstrument voor het meten van agressie?). Stel je doet een meting over kennis
in OM d.m.v. een tentamen. Hoe valide is deze meting valide als je bv door
onzorgvuldigheid niet alle leerdoelen toetst, of er hoofdstukken niet worden
getoetst. Daarnaast zijn er ook nog allerlei andere systematische invloeden
(faalangst, vermoeidheid, herrie in de tentamenzaal etc.). En onsystematische
invloeden bijv. Iemand vinkt per ongeluk verkeerd antwoord aan of een student
heeft een vraag goed door te gokken. Om de construct validiteit te maximaliseren
wordt er geprobeerd de (on) systematische invloeden zoveel mogelijk uit te
schakelen door bv maatregelen.
, - Interne validiteit: Kan je met je onderzoeksdesign causale uitspraken doen? In welke
mate staat het onderzoeksdesign ons toe om een causale inferentie te maken?
Studies met een hoge interne validiteit zijn vaak studies met een experimenteel
design (en vice versa). Bij de evaluatie van interne validiteit vragen we ons NIET af of
de hypothese klopt en vragen we ons WEL af of het gekozen design geschikt is voor
dergelijke causale onderzoeken.
Onderliggende logisch probleem:
Als een relatie tussen A en B causaal is dan verwachten we een correlatie te vinden
tussen metingen van A en B. MAAR als we een correlatie vinden tussen metingen A
en B, dan is de relatie tussen A en B niet noodzakelijk causaal. (andere factoren
kunnen er ook voor zorgen dat er een correlatie is).
- Externe validiteit: Als ik een bevinding doe? Kan ik dan de conclusie die ik daaruit trek
generaliseren naar andere dingen? Bijv. je doet onderzoek in lab, kan je die
conclusies ook betrekken op mensen in het dagelijks leven .Er word gegeneraliseerd
op 3 manieren:
1) Van steekproef naar populatie
2) Van populatie waaruit steekproef getrokken is naar andere populaties
3) Van onderzoeksetting naar andere setting.
- Conclusie validiteit: heb ik de juiste statistische toets gebruikt? Heb ik een juiste
methode uitgekozen om de data te analyseren.
Maximaliseren van validiteit: aselecte steekproef. Alle mensen van jouw populatie die jij
onderzoekt heeft gelijke kansen om mee te doen aan het onderzoek. Beste manier, maar wel
lastig.
Hoorcollege 3: Waar moeten we rekening mee houden bij onderzoek? Ethiek
- Hoofdstuk 3
- Shadish, W.R., Cook, T.D., & Campbell, D.T. (2002). Experimental and Quasi-
Experimental designs for Generalized Causal Inference. (pp. 26-32).
- Bekijk: 3 filmpjes. Kijk bij canvas> OM > hoorcollege 3
Hoorcollege 3:
Ethiek:
Wat mogen we mensen aandoen voor het doel wetenschap?
In WO II waren er nog geen regels over experimenten met mensen de Nazis gingen dus
experimenten met de mensen in concentratiekamp testen uitvoeren zoals opereren zonder
verdoving.
Code van Neurenberg: Na WO II zijn er 10 principes opgesteld, medisch wetenschappelijk
onderzoek met mensen werd aan voorwaarden gebonden zodat proefpersonen beschermd
worden. De code van Neurenberg heeft geleid tot het document: Helsinki de ethische
richtlijnen van het onderzoek doen met mensen.