Samenvatting Sociale Psychologie – NHA – Leerjaar 3 – Opleiding tot Psychosociaal Counselor
Les 1 – Sociale psychologie: één uit twee
Psychologie is een wetenschap die is voortgekomen uit de filosofie en de fysiologie.
Filosofie (uit het Grieks, “liefde voor de wijsheid”) is de wetenschap van het vrije denken. Het wordt
gezien als de moeder van de psychologie.
Fysiologie (uit het Grieks, “leer van de natuur”) is de wetenschap over de functies en processen die
zich in verschillende structuren van levende organismes afspelen. Dit wordt gezien als de vader van de
psychologie.
Wilhelm Wundt wordt gezien als de eerste psycholoog. Hij gebruikte de techniek van introspectie: het
kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit.
Wundt is verbonden aan de stroming van het structuralisme, waarbij men tracht de structuren van
het bewustzijn te meten aan de hand van experimenten. Men wijst binnen deze stroming de “zachte”
wetenschap van de filosofie af.
Om dit punt te illustreren onderscheidde Wundt de termen “Innere Wahrnehmung en “Experimentelle
Selbstbeobachtung”.
• Bij Innere Wahrnehmung denkt men filosofisch na over het eigen psychische functioneren
• Bij Experimentelle Selbstbeobachtung wordt een proefpersoon volgens een standaard
methode onderzocht, met als doel meting mogelijk te maken. Deze techniek heeft de voorkeur
van Wundt.
Het structuralisme werd echter niet door iedereen gewaardeerd. Zo ontstonden er de
gestaltpsychologie, ondersteund door Wertheimer, Koffka, en Köhler, en het functionalisme,
ondersteund door Dewey.
De gestaltpsychologie zegt dat alle losse delen meer vormen dan het geheel: het bewustzijn van de
mens valt niet te begrijpen als je slechts de losse delen onderzoekt, zoals dat binnen het structuralisme
gebeurt.
Het functionalisme stelt dat men juist biologisch onderzoek zou moeten uitvoeren naar de
verschillende menselijke functies van het bewustzijn, zoals de activiteiten die een levend organisme
vertoont en het nut van die activiteiten. Daarmee is het een sterk fysiologische en objectieve stroming.
Het behaviorisme ontstond vanuit het functionalisme, met als grote aanhanger wetenschapper
Watson. Hij stelde dat er binnen het psychologisch onderzoek alleen gekeken zou moeten worden naar
gedrag dat te observeren en te meten valt. Het bewustzijn werd daarmee geheel achterwege gelaten.
Een stimulus (S) wekt automatisch een bepaalde respons (R) op: mentale processen zouden simpelweg
niet bestaan.
Het onderzoek in de psychologie is dus verschoven van abstractere en lastig grijpbare termen als
“geest” en “ziel” naar het gedrag, dat objectief meetbaar is volgens de huidige wetenschappelijke
standaarden.
De psychoanalyse is een geheel eigen stroming binnen de psychische wetenschappen, die ontwikkeld
is door Sigmund Freud. Hij stelde dat de persoonlijkheid en de mentale gesteldheid sterk beïnvloed
werd door afweermechanismen om pijnlijke gevoelens te onderdrukken. Door vrije associatie, een
techniek waarbij de patiënt alles vertelt wat in hem opkomt, zou er inzicht ontstaan in deze
,mechanismes. De psychoanalyticus trekt op basis van de gedeelde gedachten een conclusie over waar
het de patiënt aan mankeert. De psychoanalyse is zodoende een discipline die niet wetenschappelijk
meetbaar of objectief is. Echter wordt de techniek nog veelvuldig ingezet.
In de jaren ’50 en ’60 kwam er kritiek op het behaviorisme en de psychoanalyse. Men vond dat er te
weinig oog was voor de normale mens, hetgeen leidde tot de humanistische psychologie.
De humanistische psychologie, ontwikkeld door Carl Rogers, stelde dat men de mensen beschikken
over een positieve kracht voor zelfontwikkeling. Men streeft naar het goede, en door de ontwikkeling
van zelfinzicht zou men tot de oplossing voor de eigen problemen komen.
Kritieken op de humanistische psychologie zijn onder meer dat mensen niet automatisch door
zelfinzicht bij een oplossing voor hun problemen uitkomen, en dat zelfactualisatie niet goed past
binnen culturen die sterk waarde hechten aan groepsbelang.
Het systematisch eclecticisme, ontwikkeld door Gerard Egan, adresseert deze kritieken door te stellen
dat een duidelijk plan van doelen, acties en strategieën nodig is om gedragswijziging te
bewerkstelligen.
Structuralisme, functionalisme en behaviorisme zijn er vooral op gericht de psychologie
wetenschappelijk en meetbaar te maken, waar gestaltpsychologie, psychoanalyse, humanisme en
systematisch eclecticisme willen toewerken naar een duidelijke therapie.
In de hedendaagse psychologie worden drie aspecten onderscheiden die het gedrag beïnvloeden: de
biologische component, de cognitieve component en de sociaal-culturele component.
De biologische component duidt op de lichamelijke en erfelijke invloeden op de mentale toestand.
De cognitieve component duidt op de invloed van cognitieve processen, zoals denken, taal en
beslissen op de psychologie.
De sociaal-culturele component duidt op de invloed die de omgeving heeft op het gedrag van het
individu.
Sociologie is de wetenschappelijke studie van de samenleving. De sociologie is voortgekomen uit de
filosofie.
Wetenschapper Auguste Comte stelde dat de maatschappij begrepen zou kunnen worden als deze aan
wetenschappelijke studie onderworpen werd. Dat idee vormt de basis van de stroming van het
positivisme.
Comte stelde dat (1) het bijeen blijven én (2) het veranderen van een samenleving aan de hand van
onveranderlijke wetten bepaald zou worden. Deze wetten zijn door de sociologen Karl Marx, Emile
Durkheim en Max Weber verder uitgewerkt.
Karl Marx stelde dat economische ongelijkheid in samenlevingen tot conflicten leidt. Hij noemde dit
proces historisch materialisme. Door de ongelijkheden tussen rijk en arm zou er een vorm van dwang
ontstaan, die verzet zou oproepen waardoor de samenleving uiteindelijk zou ontwrichten. Een
geslaagd verzet zou de ongelijkheden kunnen verminderen.
Conflictsociologen onderzoeken in navolging van Marx naar ongelijkheden binnen de samenleving, en
manieren om onrechtvaardige ongelijkheden te bestrijden om eerlijke en rechtvaardige verdelingen
te krijgen.
,Emile Durkheim stelde dat de dynamieken in een samenleving verklaard kunnen worden aan de hand
van de hoeveelheid cohesie. De cohesie neemt toe zodra er gezamenlijke cultuur wordt nageleefd van
gelijke waarden en normen. Dit wordt ook wel integratie genoemd.
Ieders positie binnen de samenleving is volgens Durkheim afhankelijk van menselijke afspraken,
waarden en gedragingen. Zo ontstaat er een maatschappelijke structuur, waarin enige vorm van
sociale ongelijkheid als functioneel wordt gezien. De stroming die Durkheim teweegbracht wordt ook
wel het structureel-functionalisme genoemd.
Max Weber stelde dat de rationalisering (de ontwikkelingen van het denken) grote invloed had op de
evenwichten en dynamieken binnen de maatschappij. Doordat mensen iedere situatie op een
bepaalde manier interpreteren, ontstaan er unieke betekenissen bij elk individu. Op basis van die
betekenissen reageren mensen op een specifieke manier. In de interactie met de samenleving zien
mensen hoe hun reacties overeenstemmen of juist conflicteren met anderen. Daardoor wordt het
gedrag aangepast. Zodoende is er een continue wisselwerking tussen interpreteren en interacteren.
Zijn stroming wordt het interpretatief individualisme genoemd. Tegenwoordig spreekt met ook wel
van symbolisch interactionisme, en bestudeert men hoe situaties door mensen geïnterpreteerd
worden en welke effecten dit heeft op het individuele gedrag.
De conflictsociologie van Marx en het sociaal-functionalisme worden onder de macrosociologie
geschaald (de sociologie van grote groepen), terwijl het symbolisch interactionisme en de
rationalisering onder de microsociologie (de sociologie van kleine groepen en individuen) wordt
geschaald.
Sociale psychologie is een wetenschap die het individu bestudeert in interactie met zijn omgeving.
Daarmee zit de sociale psychologie tussen de sociologie (bestudeert het menselijk gedrag binnen
samenlevingsvormen) en de psychologie (bestudeert het gedrag van het individu) in.
De sociale psychologie is belangrijk voor de hulpverlening, omdat de omgeving en omstandigheden
waarin de cliënt is opgegroeid en waarin hij zich nu begeeft sterke invloed hebben op het individuele
denken, voelen en doen. Het verduidelijken van die interactiepatronen kan leiden tot cognitieve greep
(nieuwe inzichten) en manipulatieve greep (nieuwe handelingen) om zelfredzaamheid te bevorderen.
, Les 2 – Het zelf als vertrekpunt
Het zelf is het geheel van psychologische processen, gedragingen, gedachten en gevoelens die bepalen
hoe mensen hun eigen persoon ervaren.
Het zelfconcept is het denkbeeld dat we hebben over de persoon die we zijn. Het is het plaatje dat we
van onszelf gemaakt hebben.
Het zelfconcept zoals dat in de persoon opgeslagen ligt noemen we het intrapersoonlijke zelf. In de
hulpverlening kan men dat beeld gebruiken om te bepalen wat voor een blinde vlekken iemand heeft,
waardoor veranderingsprocessen geactiveerd kunnen worden.
De fenomenologische realiteit beschrijft de realiteit zoals die door de persoon ervaren wordt. Als er
een kloof is tussen de ervaren, subjectieve realiteit en de daadwerkelijke, objectieve realiteit, dan
kunnen er problemen ontstaan.
Ditzelfde geldt voor een kloof tussen het actuele zelf, het zelf zoals dat door de persoon ervaren wordt,
en het ideale zelf, het zelf zoals de persoon graag zou willen zijn. Bij een groot onderscheid ervaart
men waarschijnlijk een vorm van lijden.
Om naar jezelf te kijken gebruik je de techniek van introspectie. Dat duidt op innerlijke
zelfwaarneming. Daarbij zijn de begrippen “I” en “Me” belangrijk.
• I is het kennende zelf of het subject (als het onderwerp dat aan beschouwing doet)
• Me is het gekende zelf of het object (als een voorwerp dat beschouwd wordt)
Het “I” observeert dus, en “Me” wordt geobserveerd.
Een slecht ontwikkeld “I” leidt ertoe dat mensen hun eigen aandeel niet zien in het geheel.
Een goed ontwikkeld “I” zou je kunnen zien als zelfkennis.
Zelfkennis is datgene dat we denken te weten over onszelf. Zelfkennis is de bron van het
intrapersoonlijke zelf.
We doen zelfkennis op uit ervaringen met onszelf, en informatie die we van anderen krijgen.
Zelfkennis is niet per definitie objectief, er kan sprake zijn van een over- of onderschatting.
Het interpersoonlijke zelf is het zelf in interactie met anderen. Daarbij spelen socialisatie en
identificatie een rol.
• Socialisatie is het proces van het overnemen van opvattingen en gedragsregels van de
omgeving. Als die opvattingen en gedragsregels verankerd raken in het zelf, dan spreekt men
van internaliseren.
Socialisatie start al aan het begin van het leven. Dan spelen ouders, verzorgers en opvoeders
een belangrijke rol in de socialisatie. Later komen docenten, vrienden, en collega’s daar ook
bij.
Met socialisatie heeft men het gevoel erbij te horen, en veilig te zijn in de omgeving.
• Identificatie is het zich vereenzelvigen met de ander. Het leidt vaak tot imitatiegedrag.
Identificatie vindt in de jeugd vaak plaats richting de ouders, en op latere leeftijd ook naar
andere naasten.
Identificatie leidt tot een “wij”-gevoel. Mensen met een laag zelfbeeld trekken zich op aan
succesvolle anderen. Daarmee ontwikkelt men eigenwaarde.