- De kredietcrisis ontstond doordat de banken in de VS te makkelijk
hypotheekleningen hadden uitgeleend aan mensen die later de aflossing en rente
niet konden betalen. —> hierdoor kwamen de banken in de VS in de problemen
en omdat zij leningen hadden doorverkocht aan banken buiten de VS, kwamen de
banken in de rest van de wereld ook in de problemen. —> sommige banken
gingen failliet, anderen werden voorzichtiger met uitlenen. —> gezinnen gingen
hierdoor minder consumeren en bedrijven minder investeren —> hierdoor werd
er minder geproduceerd en daalde de werkgelegenheid —> ook nam het
consumentenvertrouwen af.
- De Europese Centrale bank (ECB ) kan de werkloosheid verminderen: ze verlagen
de rente —> mensen gaan dan meer lenen en minder sparen. —>
geldhoeveelheid neemt toe en bestedingen nemen toe —> de productie neemt
toe en de werkloosheid daalt.
- Maar als de sterke groei van geld bij mensen blijft stijgen dan kan er inflatie
( stijging van prijzen ) ontstaan. —> koopkracht van inkomens daalt.
- Als er deflatie ( daling van prijzen ) ontstaat dan gaan mensen hun bestedingen
uitstellen, omdat ze denken dat de prijen in de toekomst lager zullen zijn.
- Als de economie daalt dan kan de overheid de economie stimuleren door
bijvoorbeeld de belasting te verlagen —> de bestedingen van men neemt toe —>
werkeloosheid daalt. ( een nadeel is dat hierdoor het tekort van de overheid toe
zal nemen en de overheid dan moet gaan lenen, waardoor er een
overheidsschuld ontstaat.
- Kapitaal: verschillende vormen van bezit. ( huizen, spaargeld, land )
1-2: economie gaat over kiezen:
- Goederen: kun je vastpakken, ze zijn stoffelijk ( mobieltje ).
- Diensten: zijn onstoffelijk ( op vakantie gaan ).
= producten
- Consumeren: het kopen van producten.
- Investeren: aanschaffen van goederen en diensten door bedrijven om er mee te
produceren.
- ‘’ wat je wilt kopen is veel groter dan wat je kunt kopen.’’
- Schaarste: een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden
geleverd om het goed te maken. ( brood )
- Vrije goederen: goederen waarbij geen schaarse middelen voor worden
opgeofferd. ( lucht )
- Opofferingskosten: opbrengsten va het beste, niet gekozen alternatief.
- Alternatief aanwendbaar: ze kunnen voor verschillende doeleinden worden
gebruikt.
, 1-3: budgetlijn:
- Budgetlijn: geeft de verschillende keuzemogelijkheden aan bij een gegeven
budget.
2-1: arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit:
- Arbeidsdeling: dan kunnen mensen zich specialiseren op een activiteit. Ze
kunnen zich richtten op dat waar zij goed in zijn. Je doet meer ervaring op
waardoor je kennis in dat activiteit toeneemt.
- Door de arbeidsdeling en specialisatie stijgt de arbeidsproductiviteit: de
productie per persoon per tijdseenheid.
- Ruil in natura: directe ruil waarbij goederen worden geruild tegen andere
goederen. Dit heeft ook nadelen, want het is lastig om de ruilwaarde vast te
stellen. ( hoeveel konijnen ruil ik voor een zak graan ? )
- Transactiekosten: alle inspanningen die verricht moeten worden om een
transactie tussen 2 ruilende partijen tot stand te laten komen.
- Algemeen aanvaard ruilmiddel: middel om te ruilen dat door iedereen wordt
geaccepteerd = geld —> de transactiekosten worden kleiner.
- Indirecte ruil: ruilen met geld als ruilmiddel.
- Directe ruil: ruilen met goederen als ruilmiddel
- Nominale waarde: de totale waarde van geld. ( een briefje van 10 is 10 euro
waard )
- Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal van de munt/ briefgeld.
- Chartaal geld: stoffelijk geld.
- Giraal geld: onstoffelijk geld dat op je bankrekening staat.
- Geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel, omdat je overal in een land mee kunt
betalen. ( ruilmiddel ) Verder is geld rekenmiddel, omdat geld gebruikt wordt om
de waarde van goederen en diensten vast te stellen. En ten slotte is geld
spaarmiddel, omdat je het tijdelijk kunt bewaren.
2-2: arbeidsdeling binnen het huishouden:
- Optimale verdeling: beste verdeling binnen de gegeven mogelijkheden.
- Absoluut voordeel: een voordeel in aantal benodigde uren per taak.
2-3: banken kunnen de geldhoeveelheid vergroten:
- Banken beheren de betaalrekeningen ( rekening-couranttegoeden ) en de
spaarrekeningen van hun klanten. Bij een bank kun je geld storten op een
betaalrekening of een spaarrekening. Banken verzorgen het girale
betalingsverkeer: je kunt via je bank geld overmaken naar dat van iemand anders.
- Er zijn verschillende vormen van krediet: persoonlijke lening: sluit je op korte
termijn om bijvoorbeeld een auto te financieren. Hypothecaire lening: een
langlopende lening ( bijvoorbeeld voor het lenen van geld voor een huis ).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper imaneelarbajii. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.