Samenvatting Farmacotherapie Eindtoets
gearceerd = onderdeel van de eindtermen
Pijnmedicatie
Weefselbeschadiging →
histamine/serotonine/bradykinine komen
vrij → stimulatie nociceptoren
Prostaglandinen verhogen de gevoeligheid
van de sensorische zenuwuiteinden voor
deze stoffen.
Niet-opioïden:
Paracetamol:
Analgetische en antipyretisch, NIET anti-
imflammatoir.
Dosering: 3-4 dd 1000 mg
Leverbeschadiging als dosis de metabole
verwerkingscapaciteit overbelast (>150
mg/kg/dag). Lager doseren bij alcoholisme,
leverfalen en slechte voedingstoestand
(max 2000mg per dag!)
Alcoholisme: CYP2E1 enzym is geïnduceerd
die PCM omzetten in NAPQI, gevaarlijke
metaboliet die leverbeschadiging geeft.
Normaal geconjugeerd door glutathion.
Wanneer overbelast, beschadiging.
Leverfalen: verhoogde vorming
hepatotoxische metabolieten
Slechte voedingstoestand: minder
gluthation, dus minder conjugatie van
NAPQI
Bij intox → N-acetylcysteïne
Prostaglandinesynthetaseremmers(NSAID):
analgetisch, antipyretisch, anti-
inflammatoir.
Remmen prostaglandinesynthese door remming van COX.
Vormen van COX:
• COX-1: productie van prostaglandinen voor weefselhomeostase; autoregulatie onderhouden
renale perfusie, gastroprotectie, en trombocytenaggregatie.
• COX-2: autoregulatie renale perfusie, inflammatie, ovulatie, sluiting ductus Botalli, diverse
functies CZS (koortsinductie, pijnwaarneming, cognitieve functies).
NSAIDs remmen COX1 en 2.
Selectieve COX-2 remmers (celecoxib) geven minder GI-bijwerkingen.
Klassieke NSAIDs: ibuprofen, naproxen, diclofenac
,Bijwerkingen:
• GI-bijwerkingen(ulcus): door remming van prostaglandinen, minder beschermende functie
op maagslijmvlies. Zie hieronder voor aanbeveling en overweging preventie, namelijk het
toevoegen van protonpompremmer (omeprazol of misoprostol).
Aanbeveling: bij voorschrijven nagaan of sprake is van verhoogd risico op maagschade.
Preventiemaatregelen aanbevolen indien sprake is van:
- VG ulcuslijden of complicaties
- Leeftijd > 70 jaar
- Onbehandelde H. Pylori
Overwegen preventiemaatregelen indien sprake is van:
- Leeftijd 60-70 jaar
- Gebruik ascal of anticoag
- Invaliderende RA
- Hartfalen, DM
- Hoge dosering NSAID
- Gebruik cortico’s/SSRI
Risicofactoren zijn cumulatief.
• Renale bijwerkingen (nierfalen): prostaglandinen zorgen voor dilatatie van afferente
nierarteriole, waardoor de nierdoorbloeding bij daling van circulerend volume constant blijft.
NSAID gaat dit dus tegen, wat resulteert in verminderde nierdoorbloeding, vochtretentie, en
kan leiden tot acute nierinsuf. Nier is meer prostaglandine-afhankelijk bij lage
intraglomerulaire druk (afhankelijk van RR en vaattonus pre en post glomerulair). Hoger
risico nierinsuf bij:
- Verminderd circulerend volume: hartfalen, dehydratie, sepsis
- RAS-remmers
- Pre-existent nierfalen
Dit veroorzaakt elektrolytstoornissen (vooral verhoogd kalium!), en kans op geneesmiddelenintox
(renaal geklaard en smalle therapeutische breedte; sotalol, digoxine, lithium, nitrofurantoïne,
metformine).
• Cardiovasculaire bijwerkingen(verergering hartfalen): NSAIDs zorgen voor vocht en
zoutretentie, waardoor perifeer oedeem ontstaat. Hartfalenpatiënten NSAIDs vermijden ivm
kans op decompensatio cordis. Kunnen ook aanleiding geven tot hypertensie.
• Trombocytopathie: door remming trombocytenaggregatie, verhoogde bloedingstijd.
Interacties:
• GI-bijwerkingen/bloedingen: coumarines, TAR, SSRI (verminderde werking trombo’s),
cortico’s
• Nierfalen: RAS-remmers (bij gestoorde NF of depletie, verdere achteruitgang, risico
hyperkaliëmie), diuretica (lager ECV, waardoor doorbloeding meer afhankelijk van
prostaglandines)
• Hypertensie/hartfalen: antihypertensiva (verminderd effect bij gelijktijdig NSAID gebruik oa
door zoutretentie)
Opioïden:
Effect door mu en kappa receptoren bezetten. Mu-receptoren; analgesie, supraspinale analgesie,
ademhalingsdepressie, euroforie, fysieke afhankelijkheid. K-receptoren: analgesie, miosis, sedatie,
dysforie, psychotomimetische effecten.
- Codeïne: lage affiniteit voor receptoren. Effect eentiende van morfine dus zwak. Wordt voor
10% via CYP2D6 omgezet in morfine. Ongeveer 10% kan dit niet omzetten. Sterk
obstiperend, niet veel gebruikt
, - Morfine: receptoragonist. Voornamelijk op mu-receptoren
- Fentanyl: sterke affiniteit mu-receptoren, sterker effect dan morfine. Kan transdermaal want
lipofiel, of oromucosaal, of nasaal. Vooral bij doorbraakpijnen/acute pijn.
- Oxycodon: kortwerken (Oxynorm) of langwerkend mga (Oxycontin)
- Naloxon: competitieve antagonist. Kan gebruikt worden om bijwerkingen agv morfine-
agonisten te couperen, dus antidotum
- Tramadol: zwakke agonist voor mu receptor, ook remmende werking heropname
noradrenaline en serotonine. Kort en intermitterende behandeling. Veel bijwerkingen
Bij onvoldoende werking of te veel bijwerkingen kan gekozen worden voor opiaatrotatie.
Bijwerkingen:
• CZS: delier, sedatie, remming ademhaling en miosis
• Obstipatie: toename tonus gladde spiercellen en afname motiliteit. Waardoor dus obstipatie,
misselijkheid/braken, galsteenkolieken. Riscofactoren obstipatie: immobiliteit, slechte intake,
en medicatie (TCA, verapamil, anticholinergica, diuretica). Standaard laxans bijstarten:
Zacht maken van feces: movicolon, lactulose, MgOH (veel interacties)
Darm prikkelen: bisacodyl
Klysma bij fecesprop einde van de darm
• Ademdepressie: afname diepte en frequentie, en bronchoconstrictie. Vooral bij COPD
patiënten.
• Huid: jeuk
• Afhankelijkheid: bij langdurig gebruik, ook tolerantie. Direct stoppen kan leiden tot
onttrekkingsverschijnselen. Patiënten met VG van middelenmisbruik groter risico, en bij
snelwerkende opiaten.
Interacties:
• Obstipatie: anticholinergica (oxybutynine), antidepressiva, diuretica, calcumantagonisten
• Ademdepressie: benzo’s
Actieve metaboliet van morfine kan stapelen bij nierfunctiestoornissen.
Antistolling
Primaire hemostase → secundaire hemostase (vorming stolsel) → fibrinolyse
Fase 1: adhesie, aggregatie, activatie. Na adhesie van plaatjes aan vaatwand via von
Willebrandfactor treedt activatie van plaatjes op. Deze storten stollingsbevorderende factoren uit
(tromboxaan, ADP) die andere plaatjes activeren. Tromboxaan is vasoconstrictief en stimuleert
aggregatie. Aggregatie andere plaatjes door glycoproteïne receptoren.
Fase 2: tissuefactor komt in aanraking met bloed (door beschadiging). Door stollingsfactoren
uiteindelijk fibrinogeen omgezet in fibrine. Vrijwel alle stollingsfactoren in de lever gemaakt, bij
factor II, VII, IX en X is vitamine K nodig.
Fase 3: fibrinolyse. Activatie van plasinogeen tot plasmine door plasminogeenactivatoren. Fibrine
omgezet in fibrineafbraakproducten.
Pathologische trombose (trias van Virchow):
• Verhoogde stolbaarheid bloed
• Vertraagde bloedstroom
• Beschadigde vaatwand
Arteriële trombose: functionele onderbreking endotheel. Witte trombi, weinig fibrine, weinig ery’s,
vooral trombo’s. Herseninfarct of hartinfarct. Behandeling → TAR