Beeldende vorming Hoofdstuk 2 Zien en maken
-Een beeld kan je omschrijven als een voorstelling van iets.
-Zien is een reconstructie van een visuele werkelijkheid.
-Visuele kennis is gekoppeld aan materiaal en ruimte-ervaring.
-Beeldend vormgeven is het betekenis verlenen aan materie door de vorm aan te passen. Dat
gebeurt in een creatief proces van beschouwing (kijken/vergelijken), onderzoek
(experimenteren/overwegen) en werkwijze (handelen/verwerken). Reflectie stuurt die activiteiten
aan en zorgt voor persoonlijke afstemming.
-Betekenis= de bewuste en onbewuste interpretaties van visuele prikkels.
-Betekenis in drie lagen, betekenissen worden in beelden overgedragen, die
corresponderen met de verwerkingsniveaus in de visuele waarneming:
Laag 1: de visuele betekenis geeft antwoord op de vraag: Hoe ziet het
eruit?
Laag 2: de objectbetekenis beantwoordt de vraag: wat stelt het voor?
Laag 3: de symbolische betekenis geeft antwoord op de vraag: waar
verwijst het naar, wat het dus niet is?
-Beeldende begrippen met betrekking tot betekenis:
Realistisch: werkelijkheidsgetrouw of behorend tot de stroming van
het realisme die verwees naar de vaak moeilijke omstandigheden waarin mensen leefden.
Surrealistisch: niet bestaande, droomachtige situatie die vaak wel werkelijkheidsgetrouw is
weergegeven.
Abstract: het verwijst naar een idee of begrip, iets dat niet te zien is.
Concreet: het beeld is wat het is.
Non figuratief: het beeld bevat geen gelijkenissen of verwijzingen naar iets herkenbaars uit
de werkelijkheid.
Impressionistisch: het beeld geeft een visuele indruk van een bestaande situatie.
Expressionistisch: het beeld geeft uitdrukking aan een emotionele gesteldheid.
-Vorm= Vorm is datgene wat zaken van elkaar onderscheidt. De verzameling van visuele aspecten die
het beeld bepalen.
-Beeldaspecten (kleur, vorm, lichtval, ruimte, compositie en textuur) maken door hun samenstelling
het beeld tot wat het is.
-Materie= datgene waarvan een beeld is gemaakt of kan worden gemaakt.
-Beschouwing= is bewust en met enige afstand kijken naar de wijze waarop een beeld kan worden
waargenomen en betekenis krijgt.
-Onderzoek= de creatieve ontdekkingstocht naar mogelijkheden met materiaal, variaties in de vorm
en het effect op de zeggingskracht van een beeld.
-Werkwijze= het handelen met materiaal en gereedschap, waarmee gerichte vormgevende ingrepen
worden uitgevoerd.
-Reflectie= het steeds opnieuw afstand nemen van het werk en beoordelen.
-Divergentie= het vermogen om nieuwe mogelijkheden op het spoor te komen.
-De eerste fase die gericht is op het generen van mogelijkheden, wordt divergentiefase genoemd.
-De fase van het reduceren van mogelijkheden door keuzes en koppeling van deeloplossingen wordt
de convergentiefase genoemd. Tijdens dit proces van verificatie worden selecties gemaakt waardoor
de eindoplossing zich gaat aftekenen.
-Iteratief= het heen en weer pendelen tussen mogelijkheden en voorkeuren.
1
, Hoofdstuk 8 Beeldaspecten
-Indeling beeldaspecten:
Ruimte: Kleur: Vormsoort: Textuur: Compositie:
Vormgeven aan Kleurenleer: Vormsoorten: Huid en de Ordende handelingen:
ruimte: gelding van
-Kleureigenschappen -Verschijningsvormen het oppervlak. -Groeperen en
-Ruimte innemen -Kleurnuances en -De wijze van ontstaan rangschikken
-Ruimte doorsteken contrasten -De functie De weergave -Construeren
-Ruimte omvatten -Basiskleuren en -Hetgeen ze van het
mengen uitdrukken oppervlak.
Ruimtesuggesties op Kleurbeleving: Ruimtelijk karakter: Het effect van
het vlak: ordeningswijzen:
-Beleving -Ruimte innemende
-Lichtval -Functie vormen -Kader als uitsende
-Standpunt en horizon -Betekenis en symboliek -Ruimtedoorstekende -Rust
-Plaats in het vormen -Beweging
grondvlak Toonwaarde en -Ruimte omvattende -Contrast en nuance
-Overlapping lichtinval. vormen -Herhaling, ritme en
-Grootteverschil patroon
-Kleur en textuur
Vormen in het vlak: Decoratie
-Contour en lijn -Versiering en ornament
-Figuur en restvorm -Stileren, spiegelen en
roteren
-Vormgeven aan een ruimte heeft 3 categorieën:
Ruimte innemen (bijv beeldhouwen)
Ruimte doorsteken (bijv eiffeltoren)
Ruimte omvatten (bijv huis, pot, kleding, kosteloos materiaal)
-Vogelvlucht en kikvorsperspectief= een hoog standpunt levert een hoge horizon dus een groot
grondvlak op.
-Repoussoir= de ruimtesuggestie wordt versterkt door de afbeelding van een groot object voorin. Dat
duwt de rest van de afbeelding terug.
-Kleur heeft een aantal eigenschappen:
Toon; bepaald de familie of de soort waartoe de kleur behoort.
Helderheid; zegt iets over de mate waarin het licht weerkaatst.
Verzadiging; zegt iets over d mate van kleurigheid.
-Primaire kleuren: rood, blauw en geel.
-Complementair= rood en blauw maken de secundaire kleur paars. Bij menging vullen ze elkaar aan
(heffen elkaar op) tot een neutraal grijs.
-Kleurfamilie= is een reeks van verwante kleuren.
-Complementair contrast= tegenovergestelde kleuren.
-Een lichtbron is van doorslaggevende betekenis in de wijze waarop we de omgeving zien. Die geeft
het licht intensiteit (sterkte), en kwaliteit en een richting.
-Slagschaduw= vorm van verduistering op een ander oppervlak.
2
, -Tegenstellingen geven houvast bij het zoeken naar soorten vormen. We kunnen uitgaan van:
De verschijningsvormen zelf: hoekig-rond, geometrisch-organisch, open-gesloten, grillig-
regelmatig.
De wijze van ontstaan: natuurlijk, kunstmatig, gegroeid, samengeperst, ingesnoerd.
De functie die ze lijken te verlichten: steunen-hangen, staande-liggende vormen.
Wat ze uitdrukken: agressieve-zachte, uitbundige-ingetogen, statische-dynamische vormen.
-Plastiek= kneedbaar of vervormbaar.
-Een tekenaar kan met een goed geplaatste lijn veel suggeren, te weten: de contour, de textuur,
plastiek/ruimtelijkheid, maar ook decoratie, beweging of versterking van een expressie.
-restvorm= de vorm om de lijn als contour van het figuur heen.
-Als een nieuwe vorm wordt samengesteld uit losse delen of objecten, spreken we van een
constructie.
-Structuur= als er zichtbaar herhaald wordt in de constructie.
-We ervaren een beeld als rustig als het voldoet aan een combinatie van de volgende voorwaarden:
Voornamelijk horizontale en verticale richtingen.
Grote samenhangende vormen.
Symmetrie en balans in de opbouw van het beeld.
De suggestie van beweging in een stilstaand beeld ontstaat als gevolg van een aantal
compositorische ingrepen. Daarbij gelden de volgende regels:
Het gebruik van diagonale richtingen
Ritmische gefragmenteerde vormen
Asymmetrie en doorbroken evenwicht
-Tijd in beelden wordt ook wel de vierde dimensie genoemd.
-Contrast= tegenstelling
-Nuance= het geleidelijk verloop.
-ornament= een siervorm
-Samenvattend kunnen we zeggen dat de compositorische mogelijkheden als herhaling (ritme en
patroon), tegenstellingen (contrast), richting (evenwicht en beweging), esthetisch effect (versiering
en decoratie) in de zeggingskracht van zowel ruimtelijke als vlakke producten een prominente rol
spelen.
-Met de compositie wordt de uiteindelijke betekenis van het beeld bepaald.
-In een helder en functioneel beeld reflecteert de compositie de gewenste betekenis die de maker
met het beeld heeft willen uitdrukken.
3