Optimalisatie van communicatie
WEEK 1
Technologie helpt zorg betaalbaar, toegankelijk en menselijk te houden want er is meer ruimte voor mensen die het daadwerkelijk nodig hebben. Functionele
teksten zijn optimaal als ze hun beoogde doel bereiken.
(Tailoring= je snijdt de informatie op basis van de ontvanger. Je maakt de info op maat.)
Suboptimale zoekstrategieën -> te veel info -> lezen alleen vluchtig -> stoppen bij ‘goed genoeg’.
H1 Functionele analyse
Functionele analyse= geeft inzicht in de doelen van een schrijver van een tekst. Het kijkt of de inhoud is afgestemd op het publiek.
Gezondheidscommunicatie-> voor zoveel mensen toegankelijk en begrijpelijk.
Taalhandelingstheorie (Austin):
Fundament is de taalhandelingstheorie-> Iets zeggen is hetzelfde als een handeling uitvoeren. Hierin wordt een verbinding gemaakt tussen de betekenis van
taaluitingen en hun functie in de communicatie. Volgens deze theorie wordt met elke taaluiting een handeling verricht, namelijk:
- Locutie -> een betekenisvolle uiting. ‘ik zou maar oppassen’
- Illocutie -> wat je wil doen met de uiting. Ik doe iets, ik waarschuw.
- Perlocutie-> wat je ermee bereikt bij de ontvanger. Alarmeren.
Directe taalhandeling: de strekking van de uiting is direct duidelijk: doe je het raam dicht? VS Indirecte taalhandeling: een mededeling is een indirect verzoek:
het is hier koud!
Searle: indeling in soorten taalhandelingen
Stappen van FA
1. Vaststellen (a) onderwerp, (b) zender (niet per se de schrijver, maar degene die de boodschap wil verspreiden.), (c) doelgroep (1. De lezer, 2.
Doelgroep, 3. Aangesproken lezer), (d) organisatiedoel.
2. Vaststellen (a) consecutieve doelen (de lezer gaat bepaald gedrag vertonen dus meer veranderd dan alleen de cognitie bv. de griepprik nemen) ->
alleen deze te kwantificeren en (b) communicatieve doelen (effecten die de tekst zou moeten hebben op de cognities van de lezer).
3. Vaststellen teksthandelingen
4. Beoordelen van tekst: draagt de tekst optimaal bij aan het bereiken van het doel?
Communicatieve doelen= effecten die de tekst teweeg moet brengen in het hoofd van de lezer, cognitieve effecten. Het zijn veranderingen in de cognities van de
doelgroep ten aanzien van een bepaald onderwerp. Een communicatief bestaat uit: de doelgroep, het soort cognitie en het onderwerp van de cognitie. Er bestaan 6
verschillende soorten communicatieve doelen:
Doel Cognitie (geen gedrag maar zit in het hoofd)
1. Informeren De doelgroep weet dat…
2. Overtuigen (van feiten) De doelgroep gelooft dat…
Overtuigen (van meningen) De doelgroep vindt dat…
3. Opiniëren De doelgroep heeft een mening over…
4. Instrueren De doelgroep is in staat…
5. Activeren (of motiveren) De doelgroep is van plan…
6. Emotioneren De doelgroep voelt…
Teksten zijn vaan multifunctioneel en hebben een hiërarchie (doelenboom).
Consecutieve doelen= als de zenders ook willen dat de lezer bepaald gedrag gaat vertonen. Vaak gekwantificeerd. Dit maakt het verschil tussen een
gedragsintentie/handelingskennis en het feitelijke gedrag. Externe factoren kunnen namelijk nog het gedrag beïnvloeden
Taalhandelingen= de handelingen die met taal worden verricht, bijvoorbeeld feliciteren als je gefeliciteerd zegt (locutie, illocutie en perlocutie). Directe
taalhandeling is bijvoorbeeld een verzoek ‘doe je het raam even dicht’. Een indirecte taalhandeling is een verzoek in de vorm van een mededeling ‘het is koud’.
Tekstkwaliteit= de kwaliteit van de tekst die werd afgezet tegen de functie van de tekst. Begrijpelijkheid en overtuigingskracht spelen een grote rol.
Artikel: De rol van begrijpelijke taal in een digitale context (Hoeken et al., 2011)
- Het is belangrijk dat burgers de informatie begrijpen om de consequenties te kunnen zien en informatie goed te kunnen toepassen in hun relevante
levensgebeurtenissen. Niet iedereen is bezig met hun gezondheid, maar chronisch zieken wel.
- Voordelen: zorg betaalbaar, toegankelijk en menselijk. Het menselijke aspect komt doordat technologie kan filteren om drukte te voorkomen.
- Gezondheidsgeletterdheid = de mate waarin iemand gezondheidsinformatie kan verkrijgen, verwerken en begrijpen. Doordat veel informatie online
staat ontstaat er een kloof tussen digitaal vaardige en digitaal minder vaardige patiënten -> nieuwe vorm van analfabetisme.
- Mensen die een probleem ervaren en googelen gebruiken suboptimale zoekstrategieën waardoor ze vluchtig veel informatie lezen.
- Apomediatie: apomediairs bieden vooral meta-informatie en ondersteuning bij het zelf selecteren van de informatie. Het gaat over informatie die niet
direct aan de persoon is gericht, maar met een tussenweg. Het staat af van de patiënt. Op maat gesneden communicatie is effectiever dan meer
generieke communicatie.
- Concluderend het internet heeft potentie om een burger in staat te stellen om beslissingen te nemen en de kloof tussen have en have-nots te verkleinen.
Om de potentie te realiseren zijn 2 dingen nodig, namelijk: 1. Dat de burger relevante info vindt en 2. Die info in de meest geschikte vorm wordt
aangeboden.
Artikel: Thuisarts.nl, hoe bevalt dat? (Drenthen et al. 2014)
- Thuisarts.nl voor patiënten en de artsen zelf.
, - Goede waardering na onderzoek en verdere ontwikkelingen komen eraan
Tekstanalyse H2
Cohesie-> zit in de tekst. Coherentie-> gebeurt in het hoofd van de lezer. Een manier om de samenhang in een tekst te zoeken = relationele coherentie= het
kijken welke betekenisrelaties er bestaan tussen de eenheden. Kijken naar verbanden binnen zinnen.
Er zijn verschillende typen relationele coherentie:
1. Causaliteit.
- Causale relaties-> relaties tussen tekstdelen waarin toestanden of gebeurtenissen worden beschreven waarbij de ene toestand de oorzaak is van de
andere toestand. Er is altijd eerst een oorzaak, dan een gevolg of eerst een argument, dan een standpunt. Dus oorzaak-gevolg, middel-doel, voorwaarde-
gevolg, probleem-oplossing, argument-standpunt
- Additieve relaties-> het onderwerp in het ene tekstdeel wordt uitgebreid in het andere tekstdeel. Bijvoorbeeld opsomming, voorbeeld, samenvatten,
proces (opsomming van gebeurtenissen die na elkaar plaatsvinden), procedure (reeks handelingen die uitgevoerd moeten worden, lijkend op instructie),
extra info.
2. Volgorde.
- Causale relaties kunnen in twee verschillende volgorden voorkomen: oorzaak gevolg of gevolg oorzaak.
Bij additieve relaties ligt de volgorde vast. Alleen bij een opsomming maakt de volgorde niet uit.
3. Polariteit.
- Hiermee wordt bedoeld dat de relatie tussen twee tekstdelen positief of negatief kan zijn. Een negatieve relatie = een constratief (ondanks/hoewel/
toch…).
- Bij additieve relaties kunnen ook negatieve en positieve relaties worden gemaakt. Negatieve opsommingen worden bijvoorbeeld tegenstellingen
genoemd (maar, terwijl). Bij een proces of procedure heeft een gebeurtenis niet plaatsgevonden of moet niet worden gedaan.
4. Semantische en pragmatische relaties.
- Semantische: inhoudelijke relaties. Gebeurtenissen die ook in de wereld buiten de tekst met elkaar samenhangen.
- Pragmatische: niet algemeen aanvaardbaar op basis van de inhoud. Persoonlijke intenties of meningen spelen een rol.
Lezers zijn geneigd tot maximaal coherente interpretatie van een tekst. Als het kan, interpreteren we een additieve procesrelatie als een causale relatie.
Globale coherentie= samenhang tussen grote delen in een tekst, bv tussen alinea’s.
Coherentiemarkeerders= woorden die aangeven welke betekenissensamenhang er is tussen twee eenheden.
Als relationele verbanden moeilijk te vinden zijn, moet men veel moeite doen om een mentale representatie van de tekst op te bouwen. Lezers proberen altijd
verbanden te leggen tussen verschillende zinnen. Als men weinig van een onderwerp afweet kunnen coherentiemarkeerders een tekst begrijpelijker maken. Die
signalen vergemakkelijken de mentale representatie.
Afstand= als twee tekstdelen met een relatie worden gescheiden door een ander tekstdeel, dan wordt de tekst moeilijk leesbaar.
Referentiële coherentieanalyse= verwijzingen in de zijn, dus naar Jan kan verwezen worden met Jan, hij, die, deze etc. Kan met persoonlijk voornaamwoorden,
afhankelijke verwijzingen. Onafhankelijke verwijzingen kan door steeds de naam opnieuw te noemen.
Lexicale verwijzingen= verband maandag-dinsdag of situatie-probleem Die zorgen voor samenhang.
Collocationeel lexicale verwijzingen = je hebt iets meer wereldkennis nodig om te snappen dat er een verband tussen zit. Bijvoorbeeld ober-rekening.
WEEK 2
In een doelenboom begin je bovenaan. Wordt dat doel bereikt door het doel wat eronder staat. Bekijk het ook van beneden naar boven, want het moet beide kanten
op kunnen werken.
Tekstonderdelen:
- Visuele criteria -> hoofdstukken, titels, witregels, punten etc.
- Inhoudelijke criteria -> één onderwerp, één vraag of één communicatief
- doel.
- Talige criteria-> titels, kopjes, aankondigende zinnen, signaalwoorden.
Hiërarchie: tekst ->hoofdstukken-> paragrafen-> sub-paragrafen-> secties-> alinea’s-> zinnen.
Teksthandelingen: gedetailleerder naar tekst kijken om voor de verschillende tekstonderdelen vast te stellen wat de zender doet. Een tekstonderdeel met een
bepaalde illocutionaire strekking. Teksthandelingen zijn niet hetzelfde als communicatieve doelen, ze dragen wel bij aan de doelen.
Commissieve teksthandelingen-> je gaat een verplichting aan, zoals beloven.
Bepalende teksthandelingen-> werkelijke verandering in de wereld, niet in de cognities zoals iemand ontslaan of vrede sluiten.
Teksthandelingswerkwoorden: worden die aangeven van welke teksthandeling sprake is zoals aanraden. Zo’n werkwoord vind je met de performatieve formule.
Zo’n formule heeft de volgende kenmerken:
1. Bevat ‘hierbij’
2. Bevat een expliciet taalhandelingswerkwoord
3. Staat in de tegenwoordige tijd
4. Heeft ‘ik’ als persoonsvorm
Voorbeeld: hierbij prijs ik de repen aan.
Indeling teksthandelingen:
Informatief Algemene kennis (weten dat)
Instructief Handelingskennis (weten hoe)