Anouk Antonissen
Thema 7: Consolidation and Forgetting
Literatuur:
- Wixted, J. T. (2005).
- Wixted, J. T. & Carpenter, S. K. (2007).
- Murre, J.M.J. (1996).
- Stickgold, R., James, L., Hobson, J. A. (2000).
- Stickgold, R. (2005).
Studievragen:
1. What is, according to Wixted (2005), the most important cause of forgetting in normal, healthy people?
What evidence supports this claim?
2. How are memories consolidated in the TraceLink model?
Wixted, J. T. (2005). A theory about why we forget what we once knew. Current Directions in Psychological
Science, 14, 6-9.
Abstract
Traditionele theorieën over forgetting aan ervan uit dat dagelijkse forgetting een cue-overload fenomeen is.
De primaire laboratorium methode om dit fenomeen te onderzoeken is de A-B, A-C paired-associates
procedure. Maar veel onderzoek stelt dat deze benadering naar het besturen van forgetting niet erg relevant
is voor het soort interferentie dat zorgt voor forgetting in het dagelijks leven.
Een alternatieve interferentie theorie stelt dat recent gevormde herinneringen die nog niet een kans hebben
gehad om te consolideren, erg kwetsbaar zijn voor de interfererende kracht van mentale activiteit en memory
formation. Dit is zelfs zo wanneer de interfererende activiteit geen materiaal bevat dat gelijk is aan wat er
eerder is geleerd.
Deze kijk zorgt voor een verklaring waarom slaap, alcohol en benzodiazepine allemaal verhinderen dat we
een recent geleerde lijst vergeten, en het is consistent met recent werk op de variabelen die invloed hebben
op de inductie en de blijvendheid van langetermijn verstering in de hippocampus.
Inleiding
In de psychologie gaan veel theorieën over forgetting vaak over het verlies van informatie dat al succesvol
was gecodeerd. Dus, je kon je bijvoorbeeld eerst wel de naam van een vroegere leraar herinneren
(informatie is gecodeerd), maar nu ontdek je dat je zijn naam niet meer weet. Hoe kan dat?
- Het antwoord op deze vraag is dat forgetting plaatsvindt doordat herinneringen natuurlijk vervallen
(decay) of omdat zij bezwijken aan de krachten van interferentie.
In de vroege jaren 20 waren er twee views van interferentie:
1. Interferentie = nieuwe herinneringen degraderen eerder gevestigde memory traces die nog niet de kans
hebben gehad om te consolideren (=zich versterken). Voor zulke soort interferentie hoeven de nieuwe
herinneringen niet gelijk te zijn aan de herinneringen die ze verstoren. De vorming van nieuwe
herinneringen op zichzelf is de interferentie.
2. Interferentie = cue-overload dit treedt op wanneer meer dan 1 herinnering is geassocieerd met
dezelfde retrieval cue. Dus: in plaats van dat de interferentie wordt gezien als het degraderen van een
memory trace, wordt het hier gezien als een concurrerend fenomeen dat optreedt op het moment van
retrieval.
Onderzoek naar de cue-overload interferentie wordt uitgelegd aan de hand van het welbekende A-B, A-C
paired-associates design.
- Hierbij moeten proefpersonen in de experimentele conditie een A-B lijst van cue-target woordparen
leren (bijv. hero-prison, water-valley, tiger-image etc.), gevolgd door een tweede, A-C, lijst die dezelfde
cue-woorden bevat, maar andere target woorden (bijv. hero-women, water-salad, tiger-infant etc.).
- Proefpersonen in de controlegroep moeten een A-B lijst leren, gevolgd door een C-D lijst. Deze C-D lijst
bevat een compleet andere set van woorden.
1
, Anouk Antonissen
- Beide groepen worden vervolgens getest door het geven van de A cues en worden gevraagd om de B
targets te recallen.
- Resultaten: de typische bevinding is dat de experimentele groep slechter presteert dan de controle
groep.
o Dit geeft aan dat hoe meer items er gebonden zijn aan de A cue, hoe minder groot de kans dat die
cue zorgt voor de retrieval van elk van de andere associates.
Specifieke theorieën over cue-overload interferentie werden veel minder in de laten jaren 1960. Dit kwam
gedeeltelijk doordat concepten als unlearning (=het idee dat forgetting wordt veroorzaakt door het niet leren
van eerder geleerde associaties) en spontaneous recovery (=het idee dat niet-geleerde associaties
spontaan zichzelf herstellen) gefaald hebben om empirisch bewijs te leveren.
De auteur van dit artikel heeft recent een review uitgevoerd over een eeuw van onderzoek naar forgetting. Hij
concludeerde dat een idee dat al lang geleden was opgegeven, namelijk dat dagelijks forgetting grotendeels
het resultaat is van trace interferentie zijn tijd ver vooruit was. Bewijs dat van invloed is op deze claim is
afkomstig van de psychologie, de pschofarmacologie en de neurowetenschappen en wordt hieronder
uitgebreid besproken.
Psychology: The temporal graident of retroactive interference
Een idee uit het veld van de psychologie dat nooit echt werd omarmd stelt dat herinneringen consolideren
voor een periode van tijd nadat ze gevormd zijn. Tijdens deze consolidatieperiode, zijn herinneringen erg
kwetsbaar voor verstoring.
- Bewijs hiervoor is afkomstig van de temporal gradient van retrograde amnesia. Deze temporal gradient
is te zien wanneer een hersenstructuur, ook wel bekend als de hippocampus, is beschadigd.
- Oudere herinneringen blijven relatief bespaard omdat ze meer compleet geconsolideerd zijn dan
nieuwere herinneringen (en daardoor minder afhankelijk zijn van de hippocampus).
Als herinneringen over tijd consolideren en als de formatie van nieuwe herinneringen interfereert met de
eerder gevormde herinneringen, dan zou men ook verwachten een temporal gradient of retroactive
interferentie te zien hierbij is het zo dat het coderen van nieuwe informatie meer zou moeten interfereren
met recent gevormde herinneringen dan met oudere herinneringen.
- Veel reviews concludeerden echter dat er weinig of geen bewijs is voor de voorspelde temporal gradient
of retroactive interferentie. Voor veel psychologen betekent dit dat het proces van consolidatie, zelfs
wanneer het waar is, een psychologisch proces is dat weinig te maken heeft met de psychologische
processen die verantwoordelijk zijn voor forgetting (zoals unlearning en spontaneous recovery).
De auteur van dit artikel beargumenteerd dat deze interpretatie van de literatuur inaccuraat is en dat deze
resultaten komen doordat men faalt in het onderscheid maken tussen interferentie gebaseerd op trace
degradation (een opslag fenomeen) en interferentie gebaseerd op cue overload (een retrieval fenomeen).
- Er is geen enkele consolidatietheorie die voorspelt dat de retrieval concurrentie die veroorzaakt wordt
door cue overload meer uitgesproken is als de retrieval cue een overload heeft al vroeg in het retentie-
interval. Toch, was het manipuleren van de timing van cue overload de geprefereerde methode voor
onderzoek.
Gezien dit bewijs kan het zijn dat de lang verwaarloosde notie dat herinneringen consolideren toch een
belangrijk deel zijn van het verhaal waarom we dingen vergeten.
Psychopharmacology: retrograde facilitation
Alcohol en benzodiazepines veroorzaken beide een tijdelijke anterograde amnesia. Ook is het zo dat deze
drugs (net zoals slaap) resulteren in retrograde facilitation dit houdt in dat materiaal geleerd voordat
men de drugs inneemt, op een later punt, beter wordt herinnerd dan anders het geval zou zijn (er is minder
forgetting opgetreden).
- Een duidelijke verklaring voor dit fenomeen is dat de verminderde mate van geheugenformatie, terwijl
men onder invloed is van de drugs, zorgt voor een bescherming van de recent gevormde herinneringen
voor een periode van tijd wanneer deze juist extra kwetsbaar zijn.
o Deze verklaring wordt soms afgewezen in de psychofarmacologische literatuur, omdat zij ervanuit
gaan dat als een proefpersoon een lijst van woorden herinnerd en dan alcohol drinkt, er een
vermindering in interferentie plaatsvindt (in tegenstelling tot de controlegroep), ALLEEN als er daarop
een gelijke interfererende taak opvolgt.
2