Werken in gedwongen kader,
methodiek voor het forensisch sociaal werk
, Deel 1: Kaders
Hoofdstuk 1: Professionaliteit als kader.
De Jonge (2011) kwam middels zijn ‘Model van professionaliteit’ met drie basiskenmerken van de
professionaliteit van een beroepsgroep, namelijk:
1. Een duidelijke professionele missie;
2. Duidelijke activiteiten en specifieke professionele expertise om die activiteiten uit te voeren;
3. Inbedding in de beroepsgroep.
1. Professionele missie.
Een professional moet zich realiseren ‘waar ze van zijn’ en waar ze het voor doen. Ze moeten zich
afvragen of ze ‘het goede doen’. Er wordt gewerkt aan het verminderen van recidive, vanuit het
streven naar een goede samenleving.
2. Professionele activiteiten en expertise.
De expertise is…
… gericht op effectiviteit bij het realiseren van professionele waarden. Afwegingen worden
gemaakt in het licht van de vraag ‘welke strategie draagt het beste bij aan het behalen van de doelen
bij meneer X?’ De effectiviteit wordt veel geëvalueerd, waarbij gekeken wordt in hoeverre de kans op
een delictvrij en geïntegreerd bestaan is vergroot.
… gebaseerd op expliciete en onderbouwde kennis. De professional werkt op basis van state-
of-the-artkennis. Hij is op de hoogte van nieuwe relevante theorieën en onderzoeksresultaten. Hierbij
speelt expliciete algemene kennis (bijv. over delictpatronen) een rol, maar ook expliciete
handelingskennis en instrumentele kennis (bijv. over risicobeheersing en effectief motiveren). Er
wordt gewerkt volgens een bepaalde methodische discipline en er wordt een bewuste en
onderbouwde handelingsstrategie gebruikt.
… innovatief reageren en werken vanuit ervaringskennis. Dit is noodzakelijk door de
complexiteit van het werk en de onvoorspelbare reactie van cliënten, patiënten of afnemers van
diensten. Ervaringskennis kan expliciet en bewust zijn, maar ook intuïtie: impliciet of ‘halfbewust’.
Deze intuïtie is snelle herkenning van basispatronen van menselijke reacties, een verinnerlijke vorm
van kennis die men kan opdoen op grond van ervaring en systematische reflectie daarop. Dit wordt
ook latente kennis of tacit knowledge genoemd. Een kenmerk van professionaliteit is de
handelingsruimte voor de professional om deze tacit knowledge in te zetten. In de praktijk is vaak
sprake van trial and error: de professional vind in nieuwe situaties snelle oplossingen: hij handelt,
maakt fouten, reflecteert hierop, doen soms toevallig het goede en houden dat vast. Er moet veel
geëvalueerd worden op het eigen handelen en de eigen resultaten.
3. Professionele inbedding en publieke verantwoording.
Er zijn drie componenten, namelijk:
1. Inbedding in de beroepsgroep: er is sprake van een georganiseerde vorm van professioneel
beraad en onderlinge communicatie, gericht op het realiseren van kwaliteit, kennis delen,
reflectie en leren. Hoe sterker de professionele organisatiegraad, des te dwingender is de
invloed van collega’s en van professionele normen. Hoe sterker de structuur en hoe hoger de
organisatiegraad, des te minder valt de professional samen met zijn rol als werknemer binnen
zijn arbeidsorganisatie.
2. Inbedding in de organisatie: professionals die werken in een arbeidsorganisatie die met
publieke middelen wordt gefinancierd, worden publieke professionals genoemd. De
organisatie beïnvloed de professional en de professional moet zich richten op de missie van
de organisatie.
, 3. Publieke verantwoording: dit is het duidelijk maken wat je als professional doet, hoe je dat
doet, wat je resultaten zijn en welke maatschappelijke waarde je werk toevoegt. Vaak vindt
de verantwoording plaats i.s.m. de arbeidsorganisatie.
Hoofdstuk 2: Reclassering als waarde(n)vol werk.
We verwachten dat professionals ‘goed handelen’. Dit kan twee betekenissen hebben:
1. Technische betekenis, waarbij het enerzijds gaat om effectiviteit (behalen van gestelde
doelen) gaat en anderzijds om kwaliteit (werkzaamheden en resultaten voldoen aan een
bepaalde standaard).
2. Morele betekenis, waarbij het gaat om het doen van goede dingen en de vraag of het wel de
goede doelen zijn waar de professional aan werkt en de goede standaarden waarnaar
gewerkt wordt.
Met het begrip ‘waarden’ kunnen we verhelderen welke specifieke invulling we aan goed in de
morele betekenis geven. Waarden verwoorden, verhelderen en verklaren wat wij goed vinden.
Voorbeelden zijn rechtvaardigheid, geluk en veiligheid. Waarden vormen de verbindende schakel
tussen goed en handelen, dus tussen de concrete beschrijving van het handelen en de abstracte
beoordeling van wat daar goed aan is.
De missie van een organisatie vertegenwoordigt het streven van de organisatie, de collectieve moraal
waarop organisaties willen sturen en waarvan ze draagvlak veronderstellen bij hun medewerkers.
Volgens de European Probation Rules draagt de reclassering bijvoorbeeld ‘veiligheid en eerlijke
rechtsuitoefening’ bij aan de maatschappij. De waarde ‘veiligheid’ wordt gerealiseerd door positieve
relaties met delinquenten en is gericht op succesvolle sociale inclusie.
Ook bij publieke professionals kunnen de waarden nooit volledig door de organisatie zijn
overgenomen. Een organisatie heeft meerdere belangen te dienen dan enkel de 18 karaats
professionele missie, bijv. behoud van aanzien in de politiek. Deze waarden zijn legitiem, maar
kunnen zorgen voor situaties waarin belangen gaan schuren met de missie, de doelen en de
inspiratiebronnen van de professional. In deze situaties moet een open morele dialoog gehouden
worden in de organisatie. Verankering in de waarden van het vak en een positieve motivatie
versterken de effectiviteit van de professional. Bewustzijn van de professionele missie hoort
onvervreemdbaar bij professionaliteit.
Uit een onderzoek van Krechtig en Donker (2013) kwamen drie primaire waarden van
reclasseringswerkers naar voren, namelijk:
1. Zorg: je bekommeren om iemand die zorg nodig heeft, iets betekenen voor een ander,
mensen niet aan hun lot overlaten en ‘helpen waar nodig’.
2. Veiligheid: hierbij gaat het om het begrenzen en bijsturen van reclasseringscliënten die
anderen mogelijk schade kunnen berokkenen.
3. Autonomie: hierbij gaat het om het (her)vinden van de regie over het eigen leven, eigen
keuzen kunnen maken, bewuste keuzen. Met daaraan gekoppeld: het kunnen dragen van
verantwoordelijkheid voor wat je doet, de consequenties aanvaarden van de keuzen die je
maakt.
De verhouding tussen deze 3 waarden. Zij kunnen samengaan, maar ook botsen.
Zorg en autonomie: het gaat om de balans tussen leiden en volgen; tussen de cliënt de regie
laten voeren of als werker beslissen dat het zo niet langer kan. Je kan te veel/te weinig doen.
Het streven moet wel altijd zijn om de autonomie te vergroten.
Zorg en veiligheid: deze verhouding zorgt bijna nooit voor spanning. Vaak is er veiligheid door
zorg. Als deze wel botsen, dan is de ernst van het delict waarvoor gevreesd wordt een
belangrijk criterium in de afwegingen.
, Veiligheid en autonomie: het gaat om het inperken van de vrijheid van de cliënt vanwege het
risico dat hij of zij vormt, tegenover het geven van ruimte aan de cliënt om eigen keuzes te
maken en te leren van fouten. Ook hier is bij botsing de ernst van het gevreesde delict een
belangrijk criterium.
Naast de 3 primaire waarden, kwamen er ook 6 secundaire waarden uit het onderzoek (Krechtig &
Donker, 2013), namelijk:
1. Erkenning: erkennen dat het leven van de cliënt niet makkelijk is. Ook wel begrip/bevestiging
2. Participatie: een plaats in de maatschappij hebben, erbij horen. De mogelijkheid helpen
creëren om een ‘normaal leven’ te leiden.
3. Groei: dit wordt ook wel verandering, beweging of persoonlijke ontwikkeling genoemd.
4. Verzoening met het bestaan: het gaat erom dat de cliënt zich kan verzoenen met het feit dat
er in zijn of haar leven dingen mis zijn gegaan die niet meer zijn te herstellen.
5. Rechtvaardigheid: dit wordt ook wel evenwicht in het rechtssysteem genoemd.
6. Vergeving: wijs de daad af, maar niet de dader. Na je straf weer recht op een toekomst.
Vier van deze secundaire waarden zijn inkleuringen van de drie primaire waarden, nl. groei,
participatie, erkenning en verzoening met het bestaan. Bij rechtvaardigheid gaat om het zoeken naar
een balans tussen de drie kernwaarden: recht doen aan de cliënt, de slachtoffers en aandacht voor de
veiligheid van de burgers. In deze waarde wordt de spanning die er is tussen de drie primaire
kernwaarden dus samengevat. Vergeving hoort bij deze rechtvaardige balans, waarbij ook mensen die
de fout in zijn gegaan, erbij horen.
Het bespreken van de waarden die ons drijven in het handelen, gebeurt niet vaak. Als dit gebeurt,
komt dit vaak vanuit de cliënt. Mogelijk kan een sterke agendering van de vraag ‘doen we het goede’
bijdragen aan een gemeenschappelijke beroepstrots en een scherp besef van maatschappelijke
bijdrage van het vak. In een professioneel beraad kunnen deelnemers steeds ook nagaan of het
voorgenomen besluit ‘deugt’, of het recht doet aan de kernwaarden van het beroep.