Professionele opvoeders
Deel 1 – Kinderopvang (college 1, 2 en 3)
Literatuur Hoorcollege 1 – Verschillende rollen en kwaliteit pedagogisch
medewerker (introductie)
Hoofdstuk 2 (Fukkink) – De pedagogische kwaliteiten van de NLe kinderopvang
Onderzoeksmethode
Definiëring van pedagogische kwaliteit
a) Globale proceskwaliteit – kwaliteit van leefomgeving op de groep, (inrichting
vd) ruimte, materialen, dagprogramma en activiteiten die worden ondernemen.
b) Interactievaardigheden van de staf – omgang van pedagogisch medewerkers
met de staf.
Resultaten
Globale proceskwaliteit
De ruimte en meubilering van de kindercentra zijn doorgaans voldoende, net als het
programma (bijv. dagindeling en vrij spel) en de interacties (bijv. toezicht op spel,
interacties tussen leeftijdgenootjes, discipline).
Echter, de onderdelen activiteiten (aandacht voor ontwikkeling v. kinderen, actief
lichamelijk spel, bevorderen van accepteren verscheidenheid), geletterdheid en
rekenen zijn zwak. Ook bij de BSO heeft de taalontwikkeling onvoldoende kwaliteit.
Wat verder opvalt is dat er veel onderdelen zijn waar de kwaliteit voldoende is zonder
dat sprake is van zeer hoge kwaliteit.
Bij de BSO vragen ook groepsopbouw en stabiliteit om extra aandacht. De
samenstelling van de groep is van belang omdat juist de sociale functie van de BSO
is benadrukt en dit ook eisen stelt aan de groep. Er is ook een scheve verhouding
tussen mannen en vrouwen bij de staf. Informatie-uitwisseling en afstemming met de
basisschool (bijv. over pedagogische visie) zijn ook verbeterpunten.
1. Waar hangt globale proceskwaliteit mee samen?
De algemene proceskwaliteit van kinderdagverblijven hangt samen met de
bestaansduur van een locatie (> kwaliteit bij bestaan langer dan 5 jaar).
De kwaliteit hangt echter niet samen met gebruik van een vve-programma (of met het
HKZ-certificaat, gebruik van Pedagogisch Kader, gevolgd hebben van BKK-
cursussen). De kwaliteit van de groep blijk ook niet samen te hangen met de kwaliteit
van de vorige peiling 5 jaar geleden (geen stabiele kwaliteit).
Voor de BSO is er gevonden dat de kwaliteit van de buitenruimte samenhangt met de
locatie: de kwaliteit van de buitenruimte is lager in de 4 grote steden.
,Interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers
Pedagogisch medewerkers blijken relatief sterk te zijn in emotionele ondersteuning
bij het organiseren van de groep, maar duidelijk zwakker in het ondersteunen van het
leren. Pedagogisch medewerkers zijn wel relatief vaardig in het praten en uitleggen
met jonge kinderen, maar relatief zwak in ontwikkelingsstimulering en de begeleiding
van interacties tussen kinderen op de groep.
Uitdaging waar de voorschoolse sector voor staat: gerichte stimulering door
pedagogisch medewerkers te verbeteren binnen een breed spectrum van
interactievaardigheden die medewerkers gedurende de dag moeten laten zien op de
groep.
1. Waar hangt het niveau van interactievaardigheden (IV) mee samen?
Met individuele kenmerken van de pedagogisch medewerkers (werkervaring) en met
de professionele organisatie van de locatie waar zij werkzaam zijn. Medewerkers met
werkervaring scoorden hoger bij de vaardigheid respect voor autonomie en verder op
alle meer educatieve vaardigheden.
Samenhangen met achtergrondkenmerken van de staf:
a) Spreken van Nederlands thuis hangt positief samen met niveau van IV:
zichtbaar op vaardigheden sensitiviteit en respect voor autonomie.
b) Spreken van ook een andere taal dan Nederlands op het werk hangt negatief
samen met lagere scores op educatieve vaardigheden.
c) Woordenschat van medewerkers hangt samen met praten en uitleggen op de
groep.
Niveau van IV hing niet samen met werken met vve-programma, aantal gevolgde
cursussen of beroepssatisficatie.
Continue professionele ontwikkeling, samen met interne kwaliteitszorg en een
planmatige aanpak van de dagelijkse activiteiten op de groep zijn voorspellers van
het niveau van de IV op de kinderopvang en de BSO.
Opvallend is dat peuterspeelzalen en BSO in grote gemeenten en steden lagere
scores laten zien voor de vaardigheid: praten en uitleggen.
Conclusies
De pedagogische kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang is, in de brede zin,
adequaat.
Vooral de gerichte stimulering van de
ontwikkeling van het kind zijn
onvoldoende gebleken.
,Hoofdstuk 3 (Fukkink) – De pedagogische kwaliteit van de kinderopvang in
internationaal perspectief
Globale proceskwaliteit in het kort – alle ervaringen die een kind gedurende de dag
opdoet op de groep (met pedagogen, kinderen, materialen, dagprogramma).
Meetinstrumenten voor de globale proceskwaliteit
a) Infant/Toddler Environment Rating Scale (ITERS) – groepen waarvan
meerderheid jonger is dan 2,5 jaar.
b) De Early Childhood Environment Rating Scale (ECERS) – leeftijd 2,5 – 5 jaar.
Met deze instrumenten wordt de kwaliteit van de dagelijkse ervaringen van kinderen
in de kinderopvang beoordeeld op de groep, ofwel de globale proceskwaliteit. Het
bestaat uit 7 subschalen (ruimte en meubilering, individuele zorg, taal, activiteiten,
interacties, programma, voorzieningen voor ouders en staf).
c) School-Age Care Environment Rating Scale (SACERS) – meten van de
kwaliteit van respectievelijk de BSO (kinderen van 5-12 jaar oud).
d) Family Child Care Environment Rating Scale (FCCERS) – gastouderopvang.
e) Child Care Home Observation for Measurement of the Environment (CC-
Home) – gastouderopvang. Er is een versie voor kinderen onder de 3 jaar en
voor kinderen tussen 3 en 6 jaar (subschalen toegevoegd m.b.t. stimuleren
van taalontwikkeling en ontwikkeling van schoolse en sociale vaardigheden).
De Classroom Assessment Scoring System (CLASS) brengt kwaliteit v.d.
interacties tussen pedagogisch medewerkers en kinderen in kaart. 3 domeinen:
emotionele ondersteuning, groepsorganisatie en educatieve ondersteuning.
Resultaten
De globale proceskwaliteit van kinderdagverblijven in internationaal perspectief
De ITERS/ECERS-scores in Australië en Nieuw-Zeeland zijn significant hoger dan in
andere delen van de wereld. Daarna volgt Noord-Amerika, waar significant hogere
kwaliteitsscores gerapporteerd worden dan in de werelddelen Europa, Zuid-Amerika
en Azië. De gemiddelde score van alle werelddelen is matig.
Er bleek meer spreiding in scores binnen Noord-Amerikaanse landing dan binnen
Aziatische en Europese landen.
De kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang ligt tussen minimaal en goed. Dit is
redelijk vergelijkbaar met die uit veel andere landen. Onvoldoende kwaliteit is
gemeten in Portugal. Relatief hoge scores zijn gevonden in Canada.
De kwaliteit van interacties op de groep (CLASS)
Pedagogisch medewerkers in Nederland zijn, gemiddeld genomen, redelijk goed in
het bieden van emotionele ondersteuning van de kinderen en de organisatie van de
groep, maar zwakker in educatieve ondersteuning. Dit patroon is ook zichtbaar in
andere landen.
, a) Emotionele ondersteuning – geen grote verschillen tussen landen en geen
onderzoek rapporteert lage scores.
b) Groepsorganisatie – verschillen tussen landen zijn iets groter, al komen lage
gemiddeldes ook niet voor. Het niveau is vergelijkbaar met het niveau van
emotionele ondersteuning.
c) Educatieve ondersteuning – niveau ligt internationaal gezien beduidend lager.
Veel landen scoren onvoldoende.
De uitdaging, zowel nationaal als internationaal, is om de educatieve kwaliteit te
verbeteren met behoud kwaliteit van emotionele ondersteuning en groepsorganisatie.
De pedagogische kwaliteit van buitenschoolse opvang in internationaal perspectief
De BSO is internationaal nog weinig gebruik. De scores uit verschillende
onderzoeken zijn laag tot matig. Echter, het is moeilijk om de pedagogische kwaliteit
van Nederlandse BSO te vergelijken met andere landen vanwege de grote
verschillen in doelstellingen, doelgroepen en de inhoud van het buitenschoolse
aanbod.
De pedagogische kwaliteit van gastouderopvang in internationaal perspectief
Ook dit is nog weinig onderzocht. De Nederlandse score is vergelijkbaar met scores
uit andere landen, die vallen onder de categorie: matig.
Conclusies
Als de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang vergeleken wordt met andere
landen, scoort Nederland gemiddeld. Dit geldt voor zowel de globale proceskwaliteit,
als voor de kwaliteit van de interacties. De gevonden resultaten zijn vooral matige
scores, zowel in Nederland als in andere landen.
Er zijn echter grote verschillen tussen landen die bij het vergelijken van
onderzoeksresultaten moeten worden meegewogen. Zo zijn er bijv. grote verschillen
in de beroepskracht-kindratio. Ook kan de leeftijd van kinderen in de kinderopvang
erg verschillen.
Hoofdstuk 7 – Werken aan pedagogische kwaliteit: Uitkomsten uit Nederlands
interventie-onderzoek
Werken aan verbetering van de globale proceskwaliteit
Een consultancyprogramma liet positieve effecten zien op pedagogische kwaliteit van
de leefomgeving. Scores gingen vooruit op specifieke items die gerelateerd waren
aan de verbeterpunten, maar er was geen bredere vooruitgang te zien op
subschalen of op de totaalscore van de ITERS/ECERS.
Na afronding van het VIPP-CC programma, dat gericht was op de
interactievaardigheden van de gastouders, was er eveneens een lichte stijging van
de globale proceskwaliteit zichtbaar.
Werken met baby’s (Nederlands jeugdinstituut)
Medewerkers trainden hierbij vier interactievaardigheden op babygroepen: praten en
uitleggen, sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie en structuren en