College 1 – 31 mei 2021 – Introductie
Tijdens het vak evolutie en gedrag leer je theorieën te evalueren, zelf hypotheses te bedenken en
kritisch te denken. Eigenlijk kun je bij evolutie geen experiment uitvoeren, maar je kunt wel een
hypothese opstellen en die ondersteunen met verschillende bewijzen zoals psychologische bewijzen,
medische bewijzen, fysiologische bewijzen, genetische bewijzen, etc.
Het tentamen op 22 juni is een open boek tentamen met 12 open vragen. 6 open vragen gaan over de
collegestof en 6 open vragen gaan over het boek. Het boek is dus belangrijker ten opzichte van andere
cursussen. Het practicum zal ingaan op één specifieke theorie: de ouderlijke investeringstheorie.
Vanuit die theorie moeten we: zelf een toetsbare hypothese afleiden, zelf een vragenlijst maken, zelf
afnemen bij proefpersonen, zelf data-analyse uitvoeren en zelf een onderzoeksverslag schrijven. De
deadline voor het verslag is op vrijdag 25 juni om 23:59.
Om te oefenen voor het tentamen zijn er twee opdrachten, elk bestaande uit drie onderdelen. De
beoordeling hiervoor is AVV.
- Opdracht 1a (deadline zondag 6 juni 23:59)
Individueel beantwoorden van 4 open-boek vragen over de studiestof. Je antwoorden moet je
delen met je discussieteam.
- Opdracht 1b (deadline maandag 7 juni 23:59)
Peer-feedback geven: beoordeel individueel de antwoorden van twee medestudenten uit je
discussieteam. Gebruik hierbij rubric en voorbeeld-antwoorden.
- Opdracht 1c (deadline 8 juni 23:59)
Met discussie online samenkomen om peer-feedback onderling te bespreken, een discussie te
voeren over een gegeven stelling en om deze discussie samen te vatten in een
reflectieverslag.
- Opdracht 2a (deadline zondag 13 juni 23:59)
- Opdracht 2b (deadline maandag 14 juni 23:59)
- Opdracht 2c (deadline dinsdag 15 juni 23:59)
Het eindcijfer wordt berekend op de volgende manier:
- AVV voor opdrachten en aanwezigheid practicummiddagen
- 10% cijfer practicumverslag (minimaal 5.5)
- 90% cijfer tentamen (minimaal 5.5)
Nu worden er een aantal belangrijke stromingen besproken binnen evolutie en gedrag.
- Behaviorisme
Skinner en Pavlov zijn grondleggers van het behaviorisme: studie van (dier)gedrag, met name
in het laboratorium. Watson die heeft als standpunt dat je iedereen kan kneden tot wat je
maar wilt, dat is typisch behavioristisch. Dit is wel een sterk standpunt, omdat later bleek dat
genen ook een belangrijke rol spelen.
- Ethologie
, Lorenz wordt vaak gezien als de grondlegger van de ethologie. De ethologie houdt zich bezig
met de studie van diergedrag, met name in het wild.
- Cognitivisme
Deze stroming is ontstaan na het behaviorisme, omdat cognitivisme interesse heeft in de
onderliggende mentale processen. Chomsky is één van de bekendste binnen de cognitivisme.
Het cognitivisme houdt zich dus bezig met de mentale processen die ten grondslag liggen aan
gedrag.
- Evolutionaire psychologie
Dit is de studie van de evolutie van mentale processen die ten grondslag liggen aan gedrag,
vanuit het cognitivisme. Leda Cosmides speelt hier een belangrijke rol in. Een voorbeeld van
de evolutionaire psychologie is het Cinderella-effect. In een grafiek is te zien dat de kans dat
een baby wordt vermoord door stiefvader groter is dan door de biologische vader. Wel neemt
de kans met de leeftijd af om vermoord te worden. Dit zou kunnen komen doordat de ouders
liever hun eigen DNA willen doorgeven. Als de vader dan het kind doodt, dan stopt de zoogtijd
en kan de vader zelf weer paren. Als de vader het kind niet doodt, dan kan de vader zijn eigen
DNA nog niet doorgeven door de bijbehorende zoogtijd. Dit verklaard dus het Cinderella-
effect.
Een ander voorbeeld gaat over sekseverschillen, waarom zijn bijvoorbeeld vrouwen
kieskeuriger dan mannen? Hierbij kun je kijken naar de investering die wordt gemaakt vanuit
beide partijen. Vrouwen maken een grotere investering, ze worden zwanger en moeten
bevallen. Mannen maken een veel kleinere investering. De consequenties van de vrijpartij zijn
voor de vrouw veel groter.
Waarom is voor mannen de leeftijd van vrouwen zo belangrijk? De leeftijd is belangrijk, omdat
dit een indicatie geeft voor de vruchtbaarheid.
Wel zijn er een aantal valkuilen zoals data interpreteren vanuit eigen overtuigingen, data
generaliseren (er zijn ook altijd grote individuele verschillen) of aangeboren verschillen.
- Gedragsecologie
De gedragsecologie is de studie van de evolutie van gedrag, weer ontstaan vanuit de
ethologie. John Maynard Smith is hier een belangrijk persoon in. Er wordt bijvoorbeeld
gekeken naar hoe dieren hun gedrag aanpassen aan de omgeving.
- Comparatieve psychologie
Darwin is een belangrijke persoon in de comparatieve psychologie, hierbij worden diersoorten
vergeleken. Een standpunt hierbij is dat de menselijke psyche is geevolueerd, die we deels
gemeenschappelijk met andere diersoorten hebben.
Naturalistic fallacy = aanname dat iets wat ‘natuurlijk’ is, daarmee ook meteen goed is. Denk aan
verkrachtingen, oorlog voeren, racisme, seksisme, etc. Wellicht natuurlijke tendensen, maar daarmee
niet goed!
College 2 – 1 juni 2021 – Evolutionaire psychologie
Cosmides en Toby zijn, zoals verteld in het vorige college, belangrijke personen in de evolutionaire
psychologie. Zij zeggen dat de menselijke geest/mind vergelijkbaar is met een Zwitsers zakmes, er
zitten veel verschillende soorten tools in voor specifieke taken. Dit uitgangspunt wordt ook wel
‘massive modularity / massa modulariteit’ genoemd. We gaan op zoek naar Universal Human Nature.
Evolutionaire psychologie is eigenlijk psychologie die kennis heeft van evolutionaire biologie met
verwachting dat deze kennis bijdraagt aan kennis over werking van de huidige menselijke psyche.
Binnen de evolutionaire psychologie zijn er verschillende aannames:
- De menselijke psyche bestaat uit vele verschillende adaptaties
- Deze zijn gevormd door natuurlijke selectie
- Adaptaties zijn functioneel gespecialiseerd
,Hoe ga je dan te werk in de evolutionaire psychologie? Eigenlijk zijn er twee manieren.
- Reverse engineering
Start met huidige menselijke psyche en gedrag en vraag: welke problemen uit het verre
verleden konden hiermee worden opgelost?
- Adaptive thinking
Start met problemen die onze voorouders moesten oplossen en vraag: welke adaptaties
passen hierbij?
Voor evolutionaire psychologie is het belangrijk om te weten hoe het leven er vroeger uit zag; in het
Pleistoceen (environment of evolutionary adaptedness/EEA)? Voor de homo sapiens tijdens het EEA
zijn dit de belangrijkste kenmerken: savanna-achtige omgeving, jager-verzamelaarsmaatschappij,
nomadische levensstijl, veel fysieke gevaren, hoge kindersterfte en voedselschaarste.
Binnen de evolutionaire psychologie gelden nog meer aannames zoals dat mensen zijn geen fitness
maximizers zijn. Anderen dieren doen er alles aan om de fitness te verhogen, zo zorgen ze voor grote
gezinnen. Bij mensen is de drive om kinderen te hebben minder geworden, maar de drive om seks te
hebben juist niet. Het tellen van baby’s is dus geen goede maat. Evolutionaire psychologie legt de
focus op psychologische mechanismen die ten grondslag liggen aan gedrag. Er zijn verschillende
voorbeelden te noemen om te bevestigen dat mensen geen fitness maximizers zijn:
- Seks met voorbehoedsmiddelen (meer kinderen → hogere fitness)
- Geen lange rijen voor de spermabank (meer kinderen → hogere fitness)
- Voorkeur voor vet en zoet voedsel (overgewicht → lagere fitness)
Seligman (1970) had een kritische opmerking naar het behaviorisme. Waarom bestuderen we zulke
specifieke acties zoals kwijlende honden of duiven die op pedaaltjes drukken? Dit is omdat we hopen
algemene wetten van leren te ontdekken. Het idee hierachter is dat de keuze van CS
(geconditioneerde stimulus), US (ongeconditioneerde stimulus) en respons niet uitmaakt en dat de
associatie tussen iedere CS en US met hetzelfde gemak kan worden geleerd. Seligman zegt dat een
dier geboren is met gespecialiseerde zintuigen, gespecialiseerde motoriek en gespecialiseerde cognitie
vanuit een evolutionair verleden ( = preparedness). Vanuit dit oogpunt is het pedaaltje trappen van
duiven arbitrair/willekeurig.
Hoe onderzoek je dit nu? Garcia en Koelling hebben dit in 1966 onderzocht: Relation of cue to
consequence in avoidance learning. Ratten die likten zoet water, dat vinden ze namelijk lekker.
Ondertussen zagen ze lichtflitsen en harde geluiden en werden ze bestraald met X-rays. Van die X-rays
(straling) werden die ratten een uur later ziek. Wat bleek nu? De ratten hadden een sterke aversie
tegen zoet water, maar niet tegen licht en geluid. Dit is het Garcia effect: associaties worden niet
random geleerd maar hebben te maken met het evolutionaire verleden. Ratten denken dat als ze ziek
worden, dit te maken heeft met eten/drinken en dus kregen ze aversie tegen zoet water.
, In een vervolg-experiment likten ratten opnieuw zoet water met ondertussen lichtflitsen en harde
geluiden. Ook kregen ze ondertussen een elektrische schok. Wat bleek nu? De ratten kregen aversie
tegen licht en geluid, niet tegen zoet water. Een schok wordt niet geassocieerd met iets wat je
eet/drinkt. Het leren van associaties is dus afhankelijk van de context, dat weer afhangt van de
evolutionaire geschiedenis.
Wat bleek dus in dit onderzoek over de preparedness van rattten?
- Extreme preparedness voor associatie tussen smaak en ziekte
- Gemiddelde preparedness voor associatie tussen licht/geluid en schok
- Contrapreparedness voor associatie tussen licht/geluid en ziekte
- Contrapreparedness voor associatie tussen smaak en schok
Kan je zoiets dergelijks ook bij mensen vinden? Hier hebben Barrett en Broesch (2012) onderzoek naar
gedaan: Prepared learning about dangerous animals in children. Dit onderzoek gaat over in hoeverre
kinderen goed kunnen leren over gevaarlijke dieren. Het werd uitgevoerd tussen twee groepen: rijke
kinderen uit Los Angeles en kinderen van de Shuar (Amazone). Beide groepen kregen stimuli met 16
dierenplaatjes. Deze dieren waren veilig/gevaarlijk en plantetend/vleesetend. De dieren waren
onbekend zoals een civetkat (gevaarlijk en vleesetend) of een kinkajoe (veilig en plantetend). Onder de
stimuli stond deze informatie, de kinderen kregen vervolgens een geheugentest of ze het konden
herinneren. Het idee is dat we evolutionair beter weten of een dier veilig/gevaarlijk is en minder goed
weten of een dier plantetend/vleesetend is.
Uit de resultaten bleek dat kinderen inderdaad beter onthouden of dieren veilig/gevaarlijk zijn dan of
dieren plantetend/vleesetend zijn. Kinderen uit de Shuar deden dit beter, omdat dit voor hun cultuur
ook belangrijker is. Je ziet dus als het ware een soort interactie tussen preparedness en cultuur,
oftewel nature en nurture.
Het gevaarlijke van evolutionaire verklaringen is dat je al vrij snel met een ‘Just so story’ komt. Dit is
beschreven door Kipling (1902) in Just So Stories. Het is heel gemakkelijk om een conclusie te trekken,
terwijl dit helemaal niet waar hoeft te zijn. Een voorbeeld hiervan is dan een olifant een lange slurf
heeft, doordat een krokodil aan zijn neus trok. Een vergelijkbaar issue is panglossianism, deze term
komt ui het boek Candide (1759), geschreven door Voltaire. Dokter Pangloss ziet overal een functie in
en verzint heel makkelijk een verhaaltje om een eigenschap. Hoe voorkom je deze fouten? Door goed
gebruik te maken van het nomologisch netwerk van evidentie.
College 2 – 1 juni 2021 – Introductie practicum
Het practicum zal worden uitgelegd aan de hand van de leerdoelen.
- Leerdoel 1