1.Wat is leren
De leertheorieën:
Psychoanalytische theorie van Freud: onbewuste krachten zijn bepalend voor iemand zijn
gedrag en persoonlijkheid.
Drie aspecten:
1. ID: Primitieve aangeboren deel;
2. EGO: Rationele en redelijke deel;
3. SUPEREGO: verantwoordigd geweten, onderscheid tussen goed en kwaad.
Psychosociale theorie van Erikson: mensen worden zowel gevormd als belemmerd door hun
samenleving en cultuur.
Behaviorisme:
- Klassieke conditionering: reflexmatig gedrag is de basis.
- Operante conditionering: spontaan gedrag belonen of verzwakken.
- Trial and error: steeds opnieuw proberen en de fout ingaan en daarvan leren
tot het uiteindelijk wel lukt.
Sociaal-cognitieve leertheorie: modellen – leren door te imiteren (Bandura).
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget: menselijk denken is opgebouwd uit schema’s.
- Assimilatie: een nieuwe ervaring opnemen in een bestaand schema.
- Accommodatie: een nieuwe ervaring opnemen in een nieuw schema.
Constructivisme: berust op vijf uitgangspunten:
1. Leren is een actief proces;
2. Leren is betekenis verlenen;
3. Nieuwe kennis moet aansluiten bij reeds aanwezige kennis;
4. Zelfregulerend (kinderen leren om hun eigen leerproces aan te sturen;
5. Leren is doelgericht.
Socioculturele theorie van Vygotsky: door met anderen samen te werken en te spelen leren
kinderen de wereld beter te begrijpen.
Zelf ontdekkend leren van Burnel
Betekenisvol leren van Ausubel
,Wat is leren?
Leren …:
Doe je overal.
Doe je intentioneel/incidenteel, formeel/informeel en expliciet/impliciet.
Doe je, je leven lang.
Is een actief proces.
Een duurzaam proces
Een permanent verschil in gedrag
Intentioneel: je bent bewust aan het leren.
Incidenteel: je bent je niet bewust van het leren het gebeurd ‘toevallig’.
Formeel: een formele leersituatie is bijvoorbeeld een klaslokaal.
Informeel: alles buiten het klaslokaal of een plaats waar bewust wordt geleerd.
Expliciet: je leert iets bewust.
Impliciet: je leert iets onbewust en bij toeval.
Bolhuis zegt dat formeel leren niet altijd intentioneel hoeft te zijn. (bijvoorbeeld wanneer een kind er
niet bij is tijdens de les)
‘Waarom leerpsychologie op de pabo?’
Om het leren van de kinderen te faciliteren.
Collectief leren: wanneer leren bij twee of meer mensen tegelijkertijd samen plaatsvindt.
Bijvoorbeeld door samen te werken.
,Filosoferen over leren
Leren: Het ontstaan of tot stand brengen van relatief duurzame veranderingen in kennis, houding en
vaardigheden en/ of in het vermogen om te leren, door middel van het selecteren, opnemen,
verwerken, integreren, vastleggen en gebruiken van en het betekenis geven aan informatie door
individuen, groepen.
Leren in acht dimensies:
1. Plaats
2. Bewustzijn
3. Sturing
4. Inhoud
5. Aansluiting bij referentiekader
6. Aanzet tot leren
7. Door wie
8. Voor wie
Inhoudsdimensies van leren:
Declaratieve kennis: knowing what and why - kennis van feiten.
Stelling van Pythagoras, theorieën, begrippen, definities.
Procedurele kennis: knowing how – (mentale) handelingen en (cognitieve) vaardigheden.
Strategieën, denkregels, schrijf-, rekenvaardigheden.
Hoofdsoorten van leren:
Cognitief leren: kennis
- Memoriseren (stelling van Pythagoras)
- Feitenkennis (topografie)
- Inzicht (probleemoplossend denken)
Sociaal-affectief leren: gevoelens, houding, sociale vaardigheden
- Reactief (houding, gevoelens, zelfcontrole)
- Interactief (goede manieren, communicatievaardigheden)
Psychomotorisch: handelingen die een routine zijn geworden door te oefenen
- automatismen (fietsen, piano spelen)
Competentieleren: het op een adequate manier van handelen in beroepssituaties staat centraal. Er is
een samenhang tussen de theorie en de praktijk.
Het is belangrijk dat het competentieleren in authentieke (beroeps)situaties plaatsvindt.
Kenmerken van competenties zijn: integrativiteit (ondeelbaarheid), duurzaamheid, leerbaarheid,
contextgebondenheid en handelingsgerichtheid.
Het ijsbergmodel
,Leerstijlen
Leerstijl: een voor de lerende persoon kenmerkend samenhangend geheel van leerstrategieën
(aanpakken), leermodellen (handelingspatronen) en leeroriëntaties (doelen, motieven,
verwachtingen).
De leerstijl is veranderbaar onder invloed van de (leer)omgeving
De wijze van waarnemen en denken:
Analytisch: gedetailleerd
Globaal: de rode draad
Veldafhankelijk: gestructureerd leren
Veldonafhankelijk: structuur aan kunnen brengen in een ongestructureerde situatie
Bijvoorbeeld: zelf verbanden kunnen ontdekken en structuur aan kunnen brengen in een boek
zonder dat iemand anders dat voor hen doet.
Leerstijl van Vermunt:
Vier leerstijlen:
1. Betekenisgerichte leerstijl: betekenis geven (iets snappen);
Iets bestuderen uit eigen interesse.
2. Toepassingsgerichte leerstijl: toepassing in de praktijk (wat is het nut);
Kan ik het toepassen in de praktijk?
3. Reproductiegerichte leerstijl: kennis reproduceren (toets gericht);
Iets leren omdat het moet. Het interesseert je niet.
4. Ongericht: waarom en hoe van leren is onbekend (geen leerstijl).
Je doet maar wat.
De vier dimensies van de leerstijlen:
1. Leeropvatting: wat je verstaat onder leren;
2. Leeroriëntatie: de verwachtingen, motieven, houdingen en doelen;
3. Regulatiestrategie: wie stuurt het leerproces;
4. Verwerkingsstrategie: hoe wordt de leerinhoud verwerkt.
,Leerstijl van Kolb:
Vier onderling afhankelijke leerfasen die elkaar logisch opvolgen:
1. Doener: je doet er ervaring mee op (ervaring/ ‘feeling’)
2. Beslisser: dan wordt een strategie bedacht voor soortgelijke situaties (experimenteren/
‘doing’)
3. Denker: vervolgens veralgemeniseerd (begripvorming/ ‘thinking)
4. Dromer: een concrete ervaring wordt overdacht (reflectie/ ‘watching)
De leerstijl wordt bepaald door de positie waar je in de cirkel begint.
Didactische aanpak voor de leerkracht:
Dromer – de reflectieve aanpak: Het leerproces start met een concrete ervaring,
bijvoorbeeld in spelvorm of naar aanleiding van een filmfragment of een oefening. In de
nabespreking speelt reflectief observeren en begripsvorming een hoofdrol.
Denker – de zelfstudieaanpak: belangrijk is dat uit verzamelde informatie de beoogde kennis
(begrippen, relaties, hypotheses etc.) wordt gedestilleerd.
Beslisser – de instructieaanpak: korte en duidelijke instructie en vervolgens een verwerkings-
en/of toepassingsopdracht. De beslisser wil de gegeven informatie planmatig toepassen.
Doener – de oefenaanpak: het uitvoeren van opdrachten of experimenteren in concrete
situaties zonder voorafgaande instructie. Daarna volgt een korte reflectie.
Tegenargumenten leerstijlen:
Geen wetenschappelijk bewijs.
Er is nauwelijks tot geen verband tussen bepaalde manieren van onderwijs verzorgen,
leerstijlen en leerresultaten.
Veel leerlingen passen niet in één specifieke leerstijl.
De manier waarop iemand het liefst leert is niet altijd de effectiefste manier.
De theorie van Kolb is ontwikkeld voor hoogopgeleide volwassenen en hoeft daarom niet op
te gaan voor het basisonderwijs.
Vermunt laat factoren als: motivatie, emotionele aspecten, omgevingskenmerken en de wijze
van de instructie en interactie van de leerkracht achterwege.
Niet alle leerlingen passen in de leerstijlen van Vermunt.
, 2.Behaviorisme
Introductie behaviorisme
Behaviorisme: is de (leer)psychologische stroming die de basisprincipes vormt voor het huidige
onderwijs. De mens is bij de geboorte een blanco blad (tabula rasa), dat in de loop van zijn leven
gevuld dient te worden. Dit gebeurt door onderwijs en opvoeding die de mens vormt.
Watson:
Erg positivistische denkwijze (ontwikkeling = opeenstapeling van leerresultaten).
Onderzoeksinstrumenten: gecontroleerde laboratorium experimenten
Onderzoeksobject: waarneembaar gedrag – gedrag van dieren (zo objectief mogelijk)
stimulus (externe prikkel) respons (waarneembare reactie)
‘Geef mij 12 gezonde welgeschapen zuigelingen en mijn eigen specifieke wereld om hen groot te
brengen en ik garandeer u dat ik elk willekeurig exemplaar kan uitkiezen om het op te leiden tot elk
gewenst specialisme: arts, advocaat etc.’
Thorndike:
Connectionisme: leren is het verkrijgen van associaties tussen zintuigelijke indrukken (prikkel)
en gedragsimpulsen.
Trial and error
Experiment: duif in de glazen bok.
S-R-koppeling: er ontstaat een koppeling tussen selecting en connecting. Er ontstaat een
koppeling tussen bepaald gedrag (drukken op het knopje) en de beloning (eten).
Wet van het effect: als een reactie/beweging een gunstig effect heeft, dan is het een wet dat
die reactie/beweging bewaard wordt. Het gedrag wordt herhaald.
Belonen van gewenst gedrag is effectiever dan het bestraffen van ongewenst gedrag.
Klassieke conditionering – Pavlov:
Het gaat om een aangeboren (natuurlijk) reflex (iets wat altijd gebeurd). Bijvoorbeeld wanneer een
hond eten ziet dan gaat hij kwijlen.
Lampje eten kwijlen
Lampje kwijlen
Stimulus respons
Ongeconditioneerde respons: Het natuurlijk reflex is het kwijlen van de hond bij het zien van eten.
Ongeconditioneerde stimulus: bij het horen van de bel reageert de hond nog niet door te kwijlen.
Koppelen van de stimulus aan de reflex: hond leert dat hij na de bel eten krijgt.
Geconditioneerde reflex: bij het horen van de bel reageert de hond wel door te kwijlen omdat hij
weet dat hij eten krijgt.
Klassieke conditionering wijst op het bewustzijn en vindt plaats via reinforcement.
Versterkings- of leerfase: fase waarin het lampje (stimulus) en het vlees gekoppeld worden
aangeboden.
Stimulusgeneralisatie: het vertrouwen van een reactie op een stimuli die lijken op de
stimulus.
Extinctie: wanneer de stimulus niet meer vaak voorkomt kan de reactie verzwakken of
uitblijven.
Bijvoorbeeld als het lampje – eten koppeling niet meer vaak voorkomt.
Stimulusdiscriminatie: het vertonen van een kunstmatige reactie op een specifieke stimulus.
, Angstreacties zijn aangeleerd volgens de klassieke conditionering.
Operante conditionering – Skinner:
Operant gedrag: spontaan en vrijwillig gedrag.
Nieuw gedrag wordt aangeleerd door beloning of straf. Er is een verband tussen het gedrag wat
iemand laat zien en de consequenties daarvan.
Stimulus gedrag gevolg (bekrachtiging).
De conditionering vindt plaats onder begeleiding van reacties uit de omgeving
(belonen/straffen).
De stimulus is geen prikkel maar de situatie waarin het gedrag plaatsvindt. Hoe krachtiger de
leeromgeving hoe waarschijnlijker het gewenste doel behaald wordt.
Toepassing in het onderwijs: geprogrammeerde instructie.
De belangrijkste toepassingsprincipes zijn:
Beloon gewenst gedrag. Het gedrag zal dan vaker worden getoond.
Negeer ongewenst gedrag. Het gedrag zal dan minder vaak worden getoond en uitdoven.
Straf gedrag alleen als het gevaarlijk is of anderszins meteen moet stoppen. Straffen helpt
namelijk alleen om gedrag te stoppen, je leert er verder weinig van. Het geeft immers niet
aan wat je dan wel moet doen.
Klassieke conditionering Operante conditionering
De hond van Pavlov De kat van Thorndike met het visje
Het dier is passief (krijgt prikkels Het dier is actief en produceert zelf gedrag
toegediend)
Prikkels worden van buitenaf toegediend Beginpunt van leerproces is actief gedrag
van dier zelf + een zeker resultaat
Het dier leert welke prikkels voor hem Het dier leert welke gedragingen succes
betekenis hebben en welke niet hebben
Modelleren – Bandura:
Leren door imitatie
Rolmodellen op tv, je ouders, de leerkracht etc.
De sociale leertheorie: persoonlijkheid bestaat niet alleen uit observeerbaar gedrag (zoals
Pavlov en Skinner beweren) maar ook uit mentale processen (nadenken over de keuzes die je
maakt).
Bandura is het wel eens met Skinner dat een beloning bepaalde gedragingen kan aanleren.
Agressief gedrag is afhankelijk van:
Wel of geen beloning;
Omgeving;
Mate van blootstelling;
Context;
Persoonlijkheid van de ‘kijker’;
Status van het ‘model’.