Les 1 Taal hoorcollege
• Communicatie begint altijd met interactie:
- Zonder interactie heb je geen communicatie.
- Je kan wel taal gebruiken, maar de combinatie van interactie en taal leidt tot communicatie.
• Wat is taalaanbod?:
- Taalaanbod: Alle geluiden die een kind te horen krijgt vanaf de geboorte (of daarvoor).
Hieronder valt gesproken taal maar ook vormen van geschreven taal die het kind te zien krijgt,
behoren tot het taalaanbod.
- Fonologie, morfologie, semantiek en syntaxis noemen we linguïstische kenmerken.
- Onomatopeeën: tuut tuut, waf waf (koppeling tussen betekenis en woordvorm) -
klanknabootsingen
• Wat valt op bij het taalaanbod in het lmpje?
- Het aanbod van de ouders past zich aan aan het taalniveau van het kind.
- Hoge intonatie, herhaling
- Overduidelijke articulatie (fonologie)
- Verkleinwoordjes (morfologie)
- onomatopeeën (semantiek)
- Korte zinnetjes (syntaxis)
• Spraakontwikkeling: Het leren herkennen en uitspreken van klanken.
• Taalontwikkeling: Het leren begrijpen en vormen van woorden en zinnen.
• Geen spraak zonder taal en geen taal zonder spraak. Je kunt mooie zinnen maken, maar
volstrekt onverstaanbaar of verstaanbaar praten, maar onbegrijpelijk.
• Hoe leren kinderen taal?:
- Ervaren: eerst ervaren ze het, bv een bal vasthouden/zien/horen/ruiken iets
- Begrijpen: er wordt een woord aan gekoppeld
- Spreken.
• Begrip gaat voor productie. Terminologie die jullie moeten kennen:
- (Begrijpen) Taalbegrip = passief = receptief
- (Spreken) Taalproductie = actief = expressief
• Modaliteiten: spreken, begrijpen, lezen en schrijven.
• Passieve taal:
- Waarnemen en begrijpen van gesproken of geschreven taal
- Terminologie: taalbegrip / taalreceptie / receptieve taalontwikkeling
• Actieve taal:
- Bedenken en mondeling of schriftelijk uiten van de taal
- Terminologie: taalproductie / taalexpressie / expressieve taalontwikkeling
• Is er bij de volgende communicerende personen sprake van
een actieve taal?
1. Job vraagt of hij even weg mag.
2. Juf Ineke begrijpt Job wel.
3. Chantal maakt spelfouten in haar dictee.
4. Jaap zegt dat hij het niet begrijpt.
5. Juf Ineke stelt haar klas een vraag.
6. Ronald geeft antwoord.
7. Job kan het antwoord maar net volgen.
fi
, • Chronologie in de taalverwerving:
- Prelinguale periode
- Vroeglinquale periode
- Di erentiatie-fase
- Uitbreiding van voltooiingsfase
• Fonologie: een kind leert eerst brabbelen
• Semantiek: mensen/voorwerpen benoemen
• Syntaxis: zinsbouw
• Morfologie: verbuiging/vervoeging van woorden
• Metalinguïstiek: nadenken over taal
• Voorwaarden voor een normale spraak-taalontwikkeling:
- Horen
- Luisteren
- Emotionele ontwikkeling
- Sociale ontwikkeling
- Verstandelijke ontwikkeling (cognitieve ontwikkeling), bv lage IQ
- Taalstimulerende omgeving
- Taalaanbod
- Goed functionerende spraakorganen ( jn motorische vaardigheid)
• Terminologie: Linguïstische niveaus
- Fonologie: betreft klanksysteem van taal
- Semantiek: betreft betekenis van woorden en zinnen
- Morfologie: betreft woordvorming (grammatica). Vervoegingen (werkwoorden) en verbuigingen
- Syntaxis: betreft zinsopbouw
- Pragmatiek: betreft het gebruik van taal
- Metalinguïstiek: betreft nadenken over en re ecteren op taal
• Fonologie:
- Klanksysteem van de taal of de betekenis van de klankleer. ( p/b, a/o) pak/bak/bok
- Verwerving van klanken, fonologische processen
- Let op het verschil met fonetiek! Fonetiek (fysische eigenschappen van spraak, geluidsgolven,
intonatie). B.v. de stemloze ‘k’ kan onder invloed van andere klanken uitgesproken worden als
stemhebbend, bv zakdoek.
ff fi fl
,• Semantiek:
- Kennis van woorden en het gebruiken van woorden
- We weten welk woord bij dit concept hoort
- We weten hoe we dat woord uitspreken
- We kunnen het woord herkennen als iemand anders het uitspreekt
- We weten wat variaties op het woord betekenen: tafel-s, tafel-tje, tafelen.
- We weten hoe we woorden kunnen toepassen in zinnen: leg het boek op de tafel.
- Kortom: we begrijpen wat het woord ‘tafel’ betekent, waar we het voor kunnen gebruiken, dat
er verschillende vormen tafels zijn etc. Wat we begrijpen is het ‘concept’ tafel en deze woorden
kunnen we ook uitspreken en toepassen in een zin.
• Passieve en actieve woordenschat = lexicon
- Passieve woordenschat: het aantal woorden dat iemand
begrijpt
- Actieve woordenschat: het aantal woorden dat iemand met
enige regelmaat gebruikt
- Het taalbegrip ontwikkelt zich veel sneller dan de
taalproductie
• Woordenschatexplosie: supersnel woordenschat verwerven
- Bij aanvang basisschool bestaat de woordenschat uit meer
dan 3000 woorden
- Volwassen spreker actieve woordenschat: gemiddeld 50.000 woorden
passieve woordenschat: gemiddeld: 200.000 woorden
• Lexicon: wordt vaak gebruikt voor een woordenboek dat slechts een beperkte, afgebakende
verzameling woorden beschrijft. Meestal hebben we dan over de passieve en actieve
woordenschat.
• Mentale lexicon: soort opslagplaats van woorden in het netwerk van ons geheugen, meer in
het bijzonder het lange termijn geheugen.
- Het mentale lexicon bevat informatie over de betekenis (semantiek) van een woord, maar ook
over woordvormen (morfologie) en hoe een woord gebruikt wordt in een zin (syntaxis)
• Om een woord te leren moet een kind de klankcombinatie/vorm van een woord (lexeem) leren
én de betekenis van dat woord (lemma).
• Deze worden opgeslagen in het mentale lexicon.
• De vroege woordenschat bestaat vooral uit woorden die verwijzen naar tastbare objecten,
personen en acties binnen de directe leefwereld van het kind. (Papa/mama/bal/poes)
• Morfologie:
- Morfologie betekent woordvorming of vormleer.
- Voorbeeld: tafel/tafels/tafelen.
- Het betreft hier zowel de vervoegingen en van verbuigingen van zelfstandige naamwoorden als
die van werkwoorden
• Syntaxis:
- Syntaxis is de zinsopbouw, de grammaticale structuur van een zin.
- Er zijn twee hoofdgroepen te onderscheiden die beiden te maken hebben met syntaxis.
- (on)grammaticaliteit en complexiteit van een zin
- “Ik naar de dokter ga” (woordvolgorde)
- “Een konijn heeft niet voeten”
- “Hij eten het brood niet op”
- “Ik denk, ik die pak”
- “ik ga niet naar school. Ik ben ziek” versus “ik ga niet naar school, want ik ben ziek”
,• Pragmatiek:
- Pragmatiek is het gebruik van taal van in een bepaalde context.
- Wanneer is iets gepast: “Als je “jij” zegt tegen een hoogbejaarde man als je 3 jaar bent of als je
dit doet als je 12 jaar bent.
• Metalinguïstiek:
- Nadenken over taal en re ecteren daarop
- Dit is een proces dat zich vanaf van 4 á 5 jarige leeftijd begint te ontwikkelen.
• Op welk linguïstisch niveau gaat het fout?:
- 1. “ik lus topje to e en toep”. (jongen, 6 jaar)
- 2. “Ik ga niet naar de kerstmis (kermis)”. (meisje, 5 jaar)
- 3. Een leerling vraagt aan de juf of ze in de poppenhoek mag spelen. De juf zegt: “ja hoor, ga je
gang”. Even later is juf de leerling kwijt en vindt haar op de gang, omdat ze dacht dat juf dat
bedoelde. (5 jaar)
- 4. “Papa gaat kar maken, gaat knallen boom” (5;6 jaar)
- 5. “Kar is uit elkaar gespringd”
- 6. Een leerling loopt door de gang en ziet een wat oudere docent lopen. De leerling roept: “Hé
oude knakker!”
• Antwoorden:
1= fonologie, 2= semantiek op woordniveau productief, 3= semantiek op woordniveau receptief,
4= syntaxis, 5= morfologie, 6= pragmatiek.
• Terminologie: Taaldomeinen
- Taalinhoud: heeft te maken met betekenis
- Taalvorm: heeft te maken met uiterlijke aspecten van gesproken en geschreven taal
- Taalgebruik: heeft te maken met functies van de taal en het gebruik ervan in sociale contexten
- Ezelsbruggetje: IVG
• Taalinhoud:
- Opbouwen van een woordenschat.
- Taalinhoud gaat over woordbegrip en woordproductie, maar ook het leggen van verbanden.
- Bij de taalinhoud kijk je vooral naar wát een kind al kan begrijpen en/of zeggen. Hiermee wordt
de kennis uitgedrukt van opgedane ervaringen met voorwerpen en gebeurtenissen.
- Voorbeeld: mag ik een peer? (i.p.v. appel) inhoud klopt dus niet (omdat je appel bedoelde),
maar de vorm klopt wel
• Taalvorm:
- Bij de taalvorm let je vooral op hóe een kind iets kan zeggen: welke woorden en zinnen kiest
het kind. Hoe past het kind de regels van de grammatica van het Nederlands toe.
- Voorbeeld: Ik lust graag twee appel. (Klopt niet, het moet ‘appels’ zijn.
• Taalgebruik:
- Om goed te communiceren zijn vaardigheden en regels nodig.
- Zonder deze regels kan een gesprekje, hoe uiterst eenvoudig ook, moeilijk verlopen.
- Van heel jongs af aan experimenteert en oefent een kind met het gebruiken van de
communicatieregels van de taal.
- Oogcontact, beurtwisseling etc.
ffi fl
, • Er is een verschil tussen nature en nurture: wat is/welke vaardigheden zijn aangeboren/in aanleg
al aanwezig (nature) en welke worden bepaald door opvoeding (nurture)?
• Er wordt gedacht dat er sprake is van een kritische leerperiode waarin je een taalsysteem moet
opbouwen en ook het snelst leert. Denk aan hoe het nu voor jou is om bijv. Chinees te leren. Het
is ethisch natuurlijk niet verantwoord om dit te onderzoeken door een groep kinderen te
onthouden van taal en communicatie.
• Genie, een wildchild. Waar heeft ze moeite mee om te ontwikkeling. Gaat om grammaticale
structuren. En weet dat er sprake is van een kritische taalperiode. Aangeboren of aangeleerd,
daar zijn de meningen over verdeeld.
• Nature: aanleg
• Nurture: aangeleerd
• Is er een kritische periode voor het leren van taal? Na de puberteit is de mogelijkheid in ieder
geval minder. Tot wanneer is nog niet duidelijk. 7 jaar?
• Bewijs voor kritische taalperiode “wilde kinderen”.
• Koppeling maken naar linguïstische niveaus, taalmodaliteiten, taaldomeinen.
• Korte zinnen: welk niveau? Beperkte woordenschat? Welk linguïstische niveau?
• Grammaticale zinnen zeer beperkt ondanks wel groei in woordenschat
• Een taal leren is niet alleen woorden achter elkaar plakken, maar ook zinnen maken, met goede
morfologie en syntaxis.