NEDERLANDS
FORMULEREN
PARAGRAAF 1, DUBBELOP
Dubbelop = als iets twee keer wordt gezegd
1. Onjuiste herhaling
Een vast voorzetsel wordt ten onrechte twee keer gebruikt
je klasgenoten gaan zich aan die rotopmerkingen van jou steeds meer aan
ergeren
2. Tautologie
Hetzelfde wordt twee keer gezegd met verschillende woorden van dezelfde
woordsoort (synoniemen)
hoewel we de catalogus reeds weken van tevoren al in huis hadden, konden we
geen keuze maken uit het enorme aanbod van artikelen
3. Pleonasme
Een deel van de betekenis van een woord of woordgroep wordt nog eens door een
ander woord uitgedrukt (meestal van andere woordsoort).
in het scheikundelokaal hing eigenlijk altijd een vieze stank
4. Contaminatie
Als twee woorden of uitdrukkingen worden verward en ten onrechten worden
gemengd
uitprinten = uitdraaien/printen
5. Dubbele ontkenning
In zinnen met een werkwoord dat al een ontkennend karakter heeft een tweede
ontkenning toevoegen
De regering raadt ons af het land Japan voorlopig niet te bezoeken
PARAGRAAF 2, FOUTEN MET VERWIJSWOORDEN
Het woord of woordgroep waarnaar een verwijswoord terugwijst, heet het antecedent
Zoek eerst het antecedent en bepaal daarna het verwijswoord.
Het moet duidelijk zijn waarnaar het (juiste) verwijswoord verwijst. Er moet altijd een
antecedent in de zin staan om naar te verwijzen. Pas op dat er niet meerdere
antecedenten in de zin staan.
Zoek eerst het antecedent en kijk daarna in het schema:
Antecedent Pers. vnw Bez. Aanw. Betr. vnw
vnw vnw
m de-woord hij, hem zijn, z’n deze, die die
v de-woord zij, ze (bij niet personen haar, d’r deze, die die
ze)
o het-woord het zijn, z’n dit, dat dat
Meervoudige ow: zij, ze hun deze, die die
zelfstandige lv: hen
naamwoorden na vz: hen
mv zonder vz: hun
Hij, zij (ze) of het; hem of haar; zijn of haar?
Namen van landen, steden en clubs en verkleinwoorden = het-woorden
Vrouwelijke woorden eindigen op -heid, -nis, -ing, -st, -schap, -te, -de, -ie, -ij, -iek,
-theek, -teit, -uur