H1 Inleiding
1.1 Achtergrond
Nederland is voor het grootste deel een deltaomgeving. Fijn en aantrekkelijk om te wonen
maar ook kwetsbaar. Denk aan stijging van de zeespiegel en piekafvoer van rivieren en
beken. Om een deltagebied te begrijpen is inzicht nodig in de samenhang tussen geologie,
landschapsvorming, bodem en landgebruik.
In feite vraagt een duurzame inrichting van het landschap om het behoud van functies van de
ondiepe ondergrond, ofwel de bodem, waarvan we er verschillende kunnen onderscheiden:
a. De productie van voedsel en biomassa
b. Opslag, filteren en transformeren van stoffen en water in het milieu
c. Biologische habitat (biodiversiteit) en genenpool
d. Bron van grondstoffen
e. Archief en drager van aardkundig en cultuurhistorisch erfgoed (archeologie,
historische geografie)
f. Drager van woon-, werk- en recreatiefuncties en constructies (gebouwen, snelwegen)
g. Opslag voor koolstof
Geologie bestudeert processen die zorgen voor de samenstelling en de bouw van de aarde.
Geomorfologie besteedt aandacht aan de vormen van het aardoppervlak.
Bodemkunde bestudeert de veranderingen die optreden in de eerste 1 á 2 meter van de
aardkorst als gevolg van bodemkundige processen.
1.2 Beknopt overzicht van de ontwikkeling van de landschappelijke bodemkunde
-
1.3 Landschappelijk-bodemkundige kennis in enkele toepassingsgebieden
1.3.1 Landbouw – 55% van Nederland is landbouwgrond, de helft daarvan grasland.
1.3.2 Archeologie en historische geografie – inrichting en verandering van het landschap
door vroegere menselijke activiteiten (terpen bijvoorbeeld).
1.3.3 Klimaatverandering – bodem als archief van klimaatveranderingen in het verleden.
Levert inzicht op over de reactie van landschappen op wisselingen in temperatuur,
neerslag, afvoer, zeespiegelstijgingen, stormactiviteit. Bodem zorgt ook voor uitstoot
en opslag van koolstof.
1.3.4 Ruimtelijke ordening: aardkundige waarden – geologische, geomorfologische,
bodemkundige en hydrologische verschijnselen. Onlosmakelijk met
klimaatveranderingen verbonden. (Tektonische breuken, kronkelwaardsystemen,
stuifzandlandschappen en dergelijke.) Aardkundige waarden worden ook wel
aardkundig erfgoed genoemd. Bronnen van informatie die inzicht geven in
aardkundige geschiedenis. Geodiversiteit. Hier wordt vaak nauwelijks rekening mee
gehouden bij de inrichting door de mens van het landschap.
1.3.5 Nationale Landschappen – gebieden met internationaal zeldzame of unieke en
nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische
en natuurlijke kernkwaliteiten moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar
mogelijk versterkt worden.
,1.3.6 Natuurontwikkeling – Kwaliteit
en kwantiteit van natuur
afgenomen door toegenomen
welvaart, bevolkingsgroei,
technologische vooruitgang.
Vanaf 1990 wordt er gewerkt
aan een Ecologische
Hoofdstructuur (EHS). Doel is
voltooiing in 2018. Aansluiting
op Europees netwerk.
Natuurontwikkeling heeft naast
verbindingen van bestaande
gebieden aan elkaar ook te
maken met;
a. Vernatting van de bodem en
het landschap.
b. Afname van voedselrijkdom
(verschraling) en
verontreiniging van de
bodem en het water.
c. Herstel van natuurlijke landschapsdynamiek.
1.4 Leeswijzer
-
,
, H2 Bodemvormende Processen
2.1 Inleiding
Chemische, fysische, biologische en antropogene processen veranderen moedermateriaal
blijvend. Dat noemen we bodemvorming. Verticale opeenvolging van bodemhorizonten;
bodemprofiel.
De diversiteit aan bodems wordt bepaald door vijf bodemvormende factoren;
moedermateriaal, topografie, klimaat, biologische activiteit en tijd.
Bodems in zelfde moedermateriaal en in dezelfde klimaatgordel worden zonale bodems
genoemd. Bodems die als gevolg van lokale omstandigheden afwijken worden intra-zonale
bodems genoemd. Een ruimtelijk begrensde bodem met een minimale variatie in
eigenschappen wordt aangeduid als pedon, één tot enkele vierkante meters maximaal.
Nederlandse bodems zijn relatief jong (maximaal 10.000 – 15.000 jaar) waardoor
bodemvorming vaak in een beginstadium is.
Twee vragen bij bodembestudering;
1. Wat gebeurt hier?
2. Hoe gebeurt het?
Wat en hoe geven aan dat processen achterhaald moeten worden om bodemeigenschappen
te kunnen begrijpen. Vervolgens kun je voorspellen welke bodems en bodemkenmerken
waar in het landschap verwacht kunnen worden, wat de eigenschappen en kwaliteiten zijn
voor gebruiksmogelijkheden.
Bodem als correlatief complex; de eigenschappen van een bodem komen nooit willekeurig
voor. Er is altijd samenhang tussen bodemeigenschappen.
2.2 Rijping
Rijping is geheel van fysische, chemische en biologische processen dat ervoor zorgt dat een slap,
waterrijk en gereduceerd sediment verandert in een stevige, doorlatende en geoxideerde bodem.
Drie deelprocessen; fysische, chemische en biologische rijping. Vinden gelijktijdig plaats.
2.2.1 Fysische rijping
Kleiige sedimenten bevatten veel water tussen de kleideeltjes., kaartenhuisstructuur. Ontwatering en
verdamping zorgen voor waterverlies, rijping. Sediment krimpt, volume neemt af, volumegewicht en
stevigheid van de grond nemen toe.
Fysische rijping is een onomkeerbaar proces van waterverlies. Scheurvorming in de bodem. Klink is
structuurvorming (scheuren), daling van het maaiveld door compactie van het sediment,
waterverlies. Snelheid van fysische rijping hangt af van verdamping en drainagetoestand van een
sediment.
2.3 Samenvatting Ontkalking p. 41
Ontkalking omvat de processen waarbij calciumcarbonaat (CaCO 3) in sedimentkorrels, vaste kalksteen
of schelpen wordt aangetast en als bicarbonaat (HCO 3) in oplossing gaat en wordt afgevoerd door
regen- en grondwater. Het vindt plaats in alle bodems met een verticale of zijdelingse
waterbeweging, initieel bodemvormend proces. Synsedimentaire ontkalking; tijdens de afzetting van
het sediment al volledige ontkalking, in bodems met hoge kleigehalten in moerassig landschap.
Aanvoer van zeer fijne kleikorrels is gelijk aan ontkalkingssnelheid als gevolg van grote CO2 productie
door moerasvegetatie. Leidt tot kalkloos sediment. In gronden met vrije kalk kunnen processen zoals
mineraalverwering, podzolering en kleiverplaatsing zich niet ontwikkelen omdat de zuurgraad (pH)
nog te hoog is. Nederland kent veel kalkrijke afzettingen vanwege de aanwezigheid van kalkrijk
gesteente in het vangbekken van de rivieren.