1. Het diffuus grootcellig B-cel lymfoom en het folliculair lymfoom kunnen de
volgende merkers gemeenschappelijk hebben, behalve
A. CD2
B. BCL2
C. CID 19
D. CD20
2. Welke bewering over chronisch lymfatische leukemie is juist ?
A. Het gaat over in een acute lymfatische leukemie
B. Het gaat over in een lymfocytair lymfoom
C. Beide beweringen zijn juist
D. Beide beweringen zijn onjuist
3. Welke bewering geldt niet voor diffuus grootcellig B-cel lymfoom ?
A. Het ontstaat als regel primair (de novo)
B. Het kan ontstaan uit een folliculair lymfoom
C. Het is als primaire tumor meer maligne dan als secundaire tumor
D. Het kan ontstaan uit een chronisch lymfatische leukemie
4. Welke bewering over het marginale zone lymfoom is onjuist?
A. Het is een B-cel lymfoom
A. Het MALT lymfoom behoort tot deze groep
B. Het is geen aggressieve ziekte
C. Er is cycline D1 expressie 4
5. Welke bewering over het Hodgkin lymfoom is onjuist ?
A. Het is vaker een gelocaliseerd proces dan het non-Hodgkin lymfoom
B. Het mediastinum vaak bij het proces betrokken
C. Het beenmerg even vaak aangetast als bij het non-Hodgkin lymfoom
D. Maligne cellen bij nodulaire sclerose zijn CD 15+ en CD20+
6. Welk histologische vorm van het Hodgkin lymfoom behoort niet tot de z.g klassieke
vormen ?
A. Lymphocyte predominance
B. Nodular sclerosis
C. Lymphocyte depletion
D. Mixed cellularity
7.Bij een 23 jarige vrouw zonder lichamelijke klachten worden multipele lymfomen
gevonden axillair, cervicaal en mediastinaal. Na een biopsie wordt de diagnose
Hodgkin Lymfoom gesteld. Welke bewering is juist?
A. Het betreft een Ann Arbor stadium II
B. 13. De curatiekans is meer clan 80 %
C.Beide beweringen zijn juist
D.Beide beweringen zijn onjuist
,8. Welke van de volgende tumoren onderscheidt zich het meest van de andere ?
A. Mantelcel lymfoom
B. Malt lymfoom
C. Burkitt lymfoom
D . Mycosis Fungoides
9. Welke bewering is juist ?
A. ALL en lymfoblastair lymfoom zijn een en dezelfde ziekte
B. ALL en lymfoblastair lymfoom kunnen van B-cel of T-cel origine zijn
C. Beide beweringen zijn juist
D. Beide beweringen zijn onjuist
10. Welke van de volgende lymfomen komt het meest voor?
A. Kleincellig lymfocytair lymfoom
B.Folliculair lymfoom
C.Malt lymfoom
D. Burkitt lymfoom
11. Welke transformatie past niet bij chronisch myeloide leukemie ?
A. naar AML
A. naar ALL
C. naar Diffuus grootcellig B-cel lymfoom
D. naar secundaire myelofibrosis
12. Welke bewering is juist voor acute myeloide leukemie ?
A. Er is sprake van stapeling van onrijpe cellen
B. Er is sprake van differentiatieblokkade
C. Beide beweringen zijn onjuist
D. Beide beweringen zijn juist
13. Welke bewering past bij het myelodysplastisch syndroom. Er is sprake van:
A. ineffectievc hematopoiese
B. differentiatie blokkade
C. hoge delingscapaciteit van myeloblasten
D. gunstige prognose
14. Een 70 jarige man heeft hinder van een vol gevoel in de linker bovenbuik, hij voelt
zich niet ziek. Bij bloedonderzoek wordt een leucocytosis gevonden, het
leucocytenaantal is 6 maal verhoogd. Welke aandoening is het minst waarschijnlijk?
A. Chronisch myeloide leukemie
B. Polycytemia vera
C. Lymfoblasten leukemic
D. Chronisch lymfatische leukemie
15. Welk monoclonal eiwit (M proteine) verwacht u niet bij multipel myeloom?
A. IgA kappa
B. IgG lambda
C. IgA lambda
D . IgM lambda
, 16. Wat past niet bij multipel myeloom?
A. Splenomegalie
B. Hypercalciemie
C. Bence Jones proteinurie
D. Spontaan fractuur
17. Welk eiwit speelt een belangrijke rol bij de pathofysiologie van het folliculair lymfoom?
A. BCL2 eiwit
B. BCR-ABL eiwit
C. Amyloid
D. M proteine
18. Welke cytogenetische kenmerken bij AML zijn prognostisch gunstiger ?
A. Multipele chromosoom afwijkingen
B. Deletie van een stuk van een chromosoom
C. Deletie van een geheel chromosoom
D. Translocatie
ANEMIE EN STOLLINGSSTOORNISSEN
19. Puntvormige huidbloedinkjes genaamd petechien, zijn kenmerkend voor:
A. beta-thalassemie
B. antithrombine deficientie
C. thrombocytopenie
D. proteine C tekort
20. Een macrocytaire anemie kan veroorzaakt worden door:
A. autoimmuungemedieerde atrofische gastritis
B. ijzerdeficientie
C. vitamine K deficientie
D. heterozygote beta-thalassemie
21. De genetische kans, dat een zoon van een (mannelijke) haemofilie patient
dezelfde aandoening heeft, is:
A. < 1 %
B. 25%
C. 50%
D. 100%
22. Kenmerken van haemolyse kunnen bij laboratorium onderzoek zijn:
A. verlaagd bilirubine
B verlaagd haptoglobine
C. verlaagd ferritine
D. verlaagd LDH
23. Een ernstige haemofilie A wordt klinisch vooral gekenmerkt door:
A. overvloedige menstruaties
B. hersenbloeding
C. gewrichtsbloedingen
D. puntvormige huidbloedinkjes (petechien)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper rania. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.