ANATOMIE H18
Urinair stelsel 3 functies:
1. Excretie: verwijdering organische afvalsto en uit lichaamsvloeisto en.
2. Eliminatie: de lozing van die afvalsto en naar buiten.
3. Homeostatische regeling volume/conc opgeloste sto en bloedplasma.
Ook homeostatische functies:
4. Reguleren bloedvolume en bloeddruk.
5. Reguleren van natrium/kalium/chloride/andere ion conc.
6. Bijdragen aan stabiliseren PH bloed (door verlies H+ en HCO3-).
7. Behoud van waardevolle voedingssto en (glucose/aminozuren).
Nieren: maken urine dat via urinewegen door urineleiders naar urineblaas stroomt en daarna via
urinebuizen naar buiten wordt vervoert (mictie). Ze liggen retroperitoneaal. In plaats gehouden
door buikvlies, contact met aangrenzende organen, en ondersteunend bindweefsel. Omgeven met
nierkapsel (om renale sinus), vetweefsel en collagene vezels waardoor nierfunctie niet verstoord
raakt bij beweging. Wandelende nier: collage vezels beschadigd -> nieren van plaats ->
bloedvaten belasten ureter. Vezelig kapsel omgeeft buitenkant nier en bekleed renale sinus. Bij
nierpoort treden ureter/v.renalis uit en komen a.renalis/plexus renalis binnen. Nierschors (urine
door nefronen; bloed door interlobulaire arterien) en niermerg (nierperamiden met nierpapil en
columnae Renales ertussen; urine naar calix minor(meer: Calices majores met samen nierbekken
vormen)).
In nefron:
1. In nierlichaampje: (glomerulaire) ltratie (water/opgeloste sto en door bloeddruk/ ltratiedruk
uit capillairen in holte van omringende kapsel geperst; passief maar poriën groot dus laat
organische afvalsto en door) -> voorurine ->
2. In nierbuis waar samenstelling veranderd door reabsorptie (van tubulaire naar pretubulaire
vloeistof -> bloed) bruikbare organische moleculen en water en excretie (van peritubulaire naar
tubulaire vloeistof) overgebleven afvalsto en: PTC actieve reabsorptie: neemt te grote sto en
op uit tubulaire vloeistof en geeft ze dan en af aan peritubulaire vloeistof, water volgt dan door
osmose; dan lis van Henle waar stijgende tak actief Na+ en Cl- opneemt uit voorurine en
dalende tak geeft door osmose water aan peritubulaire vloeistof; en DTC: actieve excretie
ionen/zuren/geneesmiddelen/gifsto en, en selectieve reabsorptie Na+/water (voor tubulaire
vloeistof conc) uit voorurine -> urine ->
3. In verzamelbuis van verzamelsysteem (reabsorptie water en terugresorptie/afgifte Na+/K+/H+/
HCO3-) -> via verzamelkanaaltje naar Calices en nierbekken.
Gefenestreerde capillairen met podocyten (met pedikels) om nierlichaampje (glomerulus en
kapsel). Opgeloste deeltje moeten klein (geen bloedcellen/eiwitten) zijn om kapsel te passeren
door ltratiemembraan: door poriën endotheelcellen, door vezels basaalmembraan, en door
ltratiespleten tussen uitstulpingen podocyten.
DTC: EPO en renine afgifte door juxtaglomerulair complex: macula densa (grote epitheelcellen
met celkernen bij elkaar) en juxtaglomerulaire cellen (gladde spiercellen).
Bij urinevorming worden oa 3 afvalsto en uitgescheiden:
1. Ureum: organische afvalstof bij afbraak aminozuren.
2. Creatinine: in skeletspierweefsel bij afbraak creatinefosfaat.
3. Urinezuur: tijdens afbraak/recycling RNA.
Glomerulaire ltratiesnelheid (GFS; 125ml/normaal is in ieder geval >90ml): hoeveelheid voorurine
per minuut gevormd in nieren. Geregeld op 3 niveaus:
1. Lokale/Autoregulatie: compenseert bloeddruk schommelingen door wijziging diameter
a erente arteriolen en glomerulaire capillairen. Bij afname ltratiedruk en doorbloeding->
verwijding arteriolen/capillairen in glomeruli en vernauwen e erente arteriolen.
2. Hormonale regulatie: angiotensine 2, ADH, aldosteron (bevordert reabsorptie Na+ en afgifte
K+) en ANP (afname reabsorptie snelheid Na+, verwijding capillairen glomeruli dus ltratie en
waterverlies nemen toe, inactivering RAAS door remming afgifte renine/aldosteron/ADH) door
RAAS.
3. Autonome regulatie: sympathische activering. Direct: vernauwing a erente arteriolen -> GFS
daalt en voorurine vertraagd. Indirect?: bloed weg van nieren dus ltratiesnelheid daalt.
❖ Nierfalen: nieren kunnen uitscheidingsfuncties niet vervullen die nodig zijn om homeostase te
handhaven. Symptomen: acidose (PH<7,35). Als bloed samenstelling niet gestabiliseerd kan
fiff fi fi ff fi ffffffff ffff ff fi ffff fffiff fi fi ff
, worden met geneesmiddelen/infuus/dieet dan heb je dialyse of niertransplantatie nodig. 2 typen
nierfalen:
• Acuut nierfalen: als ltratie plotseling stopt/afneemt door blootstelling aan giftige sto en,
daling doorbloeding nieren, obstructie urinewegen, of verwonding. Nierfunctie snel achteruit,
maar kan herstellen.
• Chronische nierfalen: nierfunctie wordt geleidelijk slechter. Niet te genezen maar wel te
vertragen. Behandeling: eiwitten/water/zouten/calorieën tot minimum beperkt -> nier minder
belast door minder urineproductie, en voorkomen dat veel stikstofhoudende afvalsto en
worden gevormd.
❖ Urineweg infecties: als bacteriën/gisten in urinewegen nestelen.
• Urethritis: urethra wand ontstoken.
• Cystitis: ontsteking blaaswand.
• Door SOA’s vaak combinatie hiervan -> dysurie (pijn bij plassen), pijnlijke en gevoelige (druk)
blaas.
• Pyelitis: nierbekkenontsteking. Bacteriën zijn verder omhoog gegaan.
• Pyelonefritis: als ze ook nierschors en niermerg binnendringen. Hoge koorts, hevige pijn,
braken, diarree, bloedcellen en pus in urine.
Urinewegen (opslag/verwijdering urine):
- Ureters (urineleiders): uitmonding in blaas is spleetvormig zodat urine bij samentrekking niet
terugstroomt. Binnenlaag rekbaar overgangsepitheel, middenlaag gladde lengte/kringspieren,
en buitenlaag bindweefsel. nierstenen/calculi: vaste sto en met calciumzouten/
magnesiumzouten/kristallen van urinezuur slaan neer -> blokkeren urinestroom en remmen/
stoppen ltratie in nier.
- Urineblaas (vesica urinaria): max 1L urine. In bekkenholte, op plek gehouden door umbilicale
ligamenten en stroken bindweefsel aan beenderen bekken/schaamstreek. Trigonum vesicae.
Hals bevat interne kringspier van urethra, remt lozing urine (niet door wil). Overgangsepitheel en
musculus detrusor (3 lagen glad spierweefsel met lengte/kringspieren).
- Urethra: bij man tot ostium urethrae externum. Uitwendige sluitspier urethra (dwarsgestreepte
spiervezels, oiv wil).
Mictie/urinelozing gecoördineerd door blaasre ex: prikkeling rekreceptoren bij vulling blaas met
urine -> verhoogde activiteit a erente sensibele vezels -> parasympathische motorische vezels in
sacrale ruggenmerg dicht bij drempelwaarde gebracht en prikkeling schakelneuronen die
gewaarwordingen naar thalamus hersenschors doorschakelen via projecterende vezels ->
bewustwording vloeistofdruk in blaas -> bij voldoende stimulering wordt musculus detrusor
geprikkeld -> aanhoudende contractie blaas -> druk verhoogt maar pas lozing bij ontspanning
interne en externe kringspier. Bij >500ml urine in blaas gaat intrinsieke spier open en kan je er niks
meer aan doen.
❖ Incontinentie: onvermogen urinelozing aan te sturen met de wil. Bij kinderen <2jaar is
verbinding hersenschors-ruggenmerg nog niet ontwikkeld en moet je tijdstip lozing voorspellen.
Bij volwassenen door beschadiging interne/externe kringspier, verlies spiertonus of
beschadiging CZS/ruggenmerg/zenuwen naar blaas (blaasre ex verdwijnt). Stressincontinentie
(zwanger -> uitrekking kringspier)/automatische blaas (externe kringspier niet met wil te sturen).
Homeostase vloeistofvolumes/conc opgeloste deeltjes/PH afhankelijk van 3 factoren:
- Vochtbalans: wanneer hoeveelheid water die je opneemt gelijk is als dat wat er uit gaat.
- Mineralenbalans: Wanneer nettohoeveelheid van ionen in lichaamsvloeisto en niet toe- of
afneemt. Elektrolyten/mineralen= ionen die ontstaan bij dissociatie anorganische verbindingen.
Kationen: Na+ in ECF, en K+ in ICF.
- Zuur-base-evenwicht: wanneer evenveel watersto onen worden gevormd als er verloren gaan.
Vloeistofcompartimenten: Extracellulaire vloeistof (ECF: interstitiele vloeistof, bloedplasma,
lichaamsvloeisto en) en Intracellulaire vloeistof (ICF: cytosol) waarvan osmotische waarden gelijk
zijn. Stofwisselingswater gevormd door ATP-productie in mitochondriën. Vloeistofverplaatsingen:
waterverplaatsing tussen extra-/intracellulaire vloeistof (door osmotische waarden). ICF werkt als
waterreserve omdat dit volume veel groter is. Bij hoge Na+ conc wordt er gecompenseerd met
water, bij hoge K+ conc gebeurt dit met aldosteron (en dus Na+).
PH van ECF ligt tussen 7,35-7,45. Elke kleine afwijking is gevaarlijk omdat verandering in conc
watersto onen de stabiliteit van celmembranen verstoren, eiwitstructuur veranderen en activiteit
fi ff fi ff fl fi ff fl ff ffff
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper merelhollander. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.