Samenvatting Goederenrecht
Week 1
Algemene inleiding
Absolute en relatieve rechten
Uit HR Blaauwboer/Berlips volgt dat relatieve rechten (ook wel persoonlijke rechten) slechts tussen
partijen werken, namelijk de debiteur en de crediteur van een verbintenis (verbintenissenrecht),
terwijl absolute rechten tegenover iedereen werken (goederenrecht). De absolute rechten zijn
limitatief opgesomd (eigendom, pandrecht, hypotheek, erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid en
vruchtgebruik).
Eigendom (art. 5:1 lid 1)
We onderscheiden drie bevoegdheden van de eigenaar:
1. Beschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid om zijn eigendom te vervreemden of te
bezwaren, tenzij de eigenaar failliet is.
a. Vervreemden (art. 3:83): eigendom overdragen.
b. Bezwaren (art. 3:8 jo. 3:81): er een beperkt recht op vestigen.
2. Gebruiksbevoegdheid (art. 5:1 lid 2): het recht zijn eigendom met uitsluiting van eenieder te
gebruiken (incl. verbruiken en vernietigen), tenzij dit in strijd komt met:
a. De rechten van anderen: dit is het geval wanneer de eigenaar een ander een beperkt
gebruiksrecht (bijv. vruchtgebruik, erfpacht of erfdienstbaarheid) of een persoonlijk
recht (bijv. huur) heeft gegeven op de zaak. Het gaat hierbij om vrijwillige
beperkingen van het eigendomsrecht.
b. Wettelijke voorschriften: regels uit het burenrecht (geen onrechtmatige hinder) en
regels afkomstig uit bijzondere wetten.
c. Regels van het ongeschreven recht: alles wat met behulp van een vordering op basis
van onrechtmatige daad kan worden bestreden.
3. Revindicatierecht (art. 5:2): de bevoegdheid om de zaak op te vorderen wanneer zij in
handen is gekomen van iemand die daar geen recht op heeft. Je revindiceert hierbij niet je
eigendom (want je blijft nog steeds eigenaar), maar je vordert het bezit terug. Revindicatie is
niet mogelijk bij oneigenlijke vermenging (zie hierna).
Eigendomsverkrijging
Originaire en derivatieve verkrijging
Originaire verkrijging: wanneer het eigendomsrecht niet wordt ontleend aan een rechtsvoorganger,
maar er een nieuw eigendomsrecht ontstaat.
I. Vormen van originaire verkrijging zijn: verkrijgende verjaring (art. 3:99), vinderschap (art. 5:5
t/m 5:13), occupatie (art. 5:4) en natrekking/vermenging/zaaksvorming (art. 5:14 e.v.)
Derivatieve verkrijging: wanneer het eigendomsrecht wordt ontleend aan een ander die het
eigendomsrecht doorgeeft.
II. Vormen van derivatieve verkrijging: overdracht (3:84) en erfopvolging.
III. Wie derivatief verkrijgt, is gebonden aan door zijn rechtsvoorganger gevestigde beperkte
rechten, kwalitatieve rechten, huurovereenkomsten, etc.
1
,NATREKKING BIJ ROERENDE ZAKEN (art. 5:14 – 5:16)
Natrekking (art. 5:14): twee roerende zaken worden met elkaar verenigd.
Hierbij zijn twee mogelijkheden: (a) een van beide zaken kan als hoofdzaak worden aangemerkt of
(b) er valt geen hoofdzaak aan te wijzen.
Stappenplan:
1. Is er sprake van bestanddeelvorming? (volgens verkeersopvatting of door fysieke
verbondenheid) (art. 3:4)
2. Indien sprake is van bestanddeelvorming van een roerende zaak door een andere roerende
zaak, is er een hoofdzaak aan te wijzen?
a. Ja: eigenaar hoofdzaak wordt eigenaar van de bestanddelen (er ontstaan geen
nieuwe zaak!).
b. Nee: nieuwe zaak. Eigenaren oorspronkelijke zaken nu naar rato mede-eigenaar van
de nieuwe zaak.1
3. Criterium om te bepalen of iets een hoofdzaak is (art. 5:14 lid 3): de hoofdzaak is de zaak met
een aanmerkelijk grotere waarde of als uit de verkeersopvattingen volgt dat het de
hoofdzaak is. In geval van een conflict tussen deze twee aanwijzingen, wordt aangenomen
dat de verkeersopvatting prevaleert.
Vermenging (art. 5:15): twee roerende zaken (die onderling niet individualiseerbaar zijn) worden
zodanig gemixt dat zij niet meer gescheiden kunnen worden.
Uit de hoorcolleges volgt dat tot een grootte van een koffieboon nog gesproken kan worden van
vermenging, maar dat aardappels bijvoorbeeld wel van elkaar gescheiden kunnen worden.
De regels van artikel 5:14 worden analoog toegepast en dit betekent dat doorslaggevend is of één
van de vermengde zaken als hoofdzaak is aan te merken. Als twee gelijksoortige zaken worden
gemengd (bijvoorbeeld 5L benzine met 20L benzine), dan is er geen hoofdzaak aan te merken en
ontstaat er een nieuwe zaak. Er ontstaat in dat geval mede-eigendom naar rato van de waarde.
Oneigenlijke vermenging
Van oneigenlijke vermenging is sprake als de zaken nog wel individualiseerbaar zijn, maar het
eigendom niet (langer) kan worden bewezen. Gedacht kan worden aan een partij identieke schoenen
die van verschillende eigenaren zijn. De oorspronkelijke eigenaren verliezen bij oneigenlijke
vermenging niet het eigendom, maar wel geldt dat ze niet meer kunnen revindiceren (omdat zij hun
zaak niet kunnen aanwijzen). Uit HR Texeira de Mattos volgt namelijk dat wanneer iemand zijn
eigendomsrecht op een zaak wil uitoefenen, diegene precies moet kunnen aanwijzen welke zaak van
hem is.
1 Voorbeeld van een geval waarin geen hoofdzaak is aan te wijzen: wanneer twee identieke buizen aan elkaar worden gelast.
2
, Zaaksvorming (art. 5:16): van zaaksvorming is sprake, indien uit één of meer roerende zaken (1) een
nieuwe zaak (2) wordt gevormd (3) met een nieuwe, van de oorspronkelijke zaken te onderscheiden,
identiteit. De vraag is dus of er een nieuwe identiteit ontstaat.
Hoofdregel (art. 5:16 lid 1): de eigenaar van de oorspronkelijke zaken (en niet de zaakvormer!) wordt
eigenaar van de nieuwegevormde zaak.
I. Behoort de oorspronkelijke zaak (of zaken) toe aan één persoon? Dan wordt deze persoon
automatisch eigenaar van de nieuwgevormde zaak.
II. Hadden de oorspronkelijke zaken verschillende eigenaren? Dan valt men terug op de regels
van artikel 5:14 en moet worden bezien of een hoofdzaak kan worden aangewezen. Is dat
het geval, dan wordt de nieuwe zaak eigendom van de eigenaar van die hoofdzaak. Kan geen
hoofdzaak worden aangewezen, dan ontstaat mede-eigendom.
Uitzondering (art. 5:16 lid 2)2: degene die voor zichzelf een nieuwe zaak vormt of doet vormen uit
zaken van anderen en dit doet tegen niet geringe kosten, wordt eigenaar van de nieuwgevormde
zaak.
I. Voor zichzelf vormen of doet vormen: hier valt niet alleen eigenhandige fabricage onder,
maar ook fabricage die men door anderen (bijvoorbeeld werknemers of een onafhankelijke
opdrachtnemer) laat uitvoeren.
II. Niet geringe kosten: de kosten moeten rechtvaardigen dat de zaakvormer eigenaar wordt,
het creatieve proces mag dus niet te gering zijn.
Uit HR Kuikenbroederij volgt dat zelfs een van oorsprong natuurlijk proces kan worden bestempeld
als zaaksvorming indien het in voldoende mate door menselijk toedoen wordt gestimuleerd dan wel
beïnvloed.3
NATREKKING BIJ ONROERENDE ZAKEN
Gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd zijn onroerend (art. 3:3 lid 1) en
behoren toe aan de grondeigenaar (art. 5:20), tenzij de wet anders bepaalt (zie bijv. art. 5:20 lid 1
sub e)
Natrekking van onroerende zaken wegens duurzame vereniging met de grond (art. 5:20):
1. Een gebouw/werk is duurzaam met de grond verenigd (en dus onroerend) als het naar aard
en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
2. De bedoeling van de bouwer/opdrachtgever om duurzaam ter plaatse te blijven moet naar
buiten toe kenbaar zijn.
3. Hierbij is niet van belang of het technisch mogelijk is om het gebouw te verplaatsen (HR
Portacabin).
Uitzonderingen: (1) opstalrecht en (2) de eigendom van een net van kabels of leidingen dat
in/op/boven de grond van anderen is aangelegd, behoort toe aan de bevoegde aanlegger van dat net
(art. 5:20 lid 2).
2 De gedachte achter lid 2 is dat de hoofdregel onbillijk kan uitpakken voor de zaakvormer wanneer hij/zij bij het proces veel
tijd/moeite/kosten heeft gemaakt. Anderzijds betekent dit wel dat de eigenaar van de oorspronkelijke onderdelen hiermee het eigendom
van zijn/haar onderdelen verliest.
3 In het arrest Kuikenbroederij ging het om de vraag of het machinaal uitbroeden van eieren als zaaksvorming kan worden beschouwd. De
HR komt tot de conclusie dat bij het machinaal uitbroeden van een ei sprake is van een nieuwe zaak en dus van zaaksvorming (art. 5:16).
Eieren en kuikens zijn verschillende zaken omdat een kuiken door het ei te verlaten een zodanige gedaantewisseling ondergaat dat een
zaak ontstaat die naar verkeersopvattingen een eigen, van die van de oorspronkelijke zaak te onderscheiden, identiteit heeft. Iemand die
een zaak vormt of doet vormen uit een niet aan hem toebehorende zaak wordt de eigenaar van de nieuwe zaak. Dit betekent dat
Hollander’s Kuikenbroeder door zaaksvorming eigenaar is geworden van de kuikens. Diegene die een eigendomsvoorbehoud heeft op
geleverde eieren, wordt derhalve niet de eigenaar van de kippen. Een ‘verlengd’ eigendomsvoorbehoud op toekomstige nieuwe zaken is
niet mogelijk. Dwingend recht verzet zich daartegen.
3