Volkenrecht, opdrachten werkgroep
Week 1
Opdracht 1) In hoofdstuk 1 geeft Klabbers aan dat juristen onvermijdelijk werken met bepaalde
veronderstellingen (“an underlying set of ideas”) over de functie van het internationaal recht.
a) Welke verschillende veronderstellingen bespreekt Klabbers in hoofdstuk 1? Welke van deze
veronderstellingen of ‘theorieën’ vind je meer of minder overtuigend?
Pragmatische theorie: deze theorie zegt dat internationaal recht bestaat om vredige relaties
tussen staten de dienen en zal moeten worden beschouwd vanuit een technisch perspectief die
dient als handvat voor de staatsman. Hier is de kosmopolitische wereld belangrijk, dus
verbondenheid met de mensheid.
Zelfbewuste politieke theorie: internationaal recht is het ‘dienstmeisje’ van wereldwijde
kapitalisme. Is heel kritisch naar het rechtsconststructivisme. Internationaal recht is om bepaalde
belangen te behartigen. Het is de reflectie van de belangen van de machtigen. Hierbij is
soevereiniteit zeer belangrijk, dus dat een bestuursorgaan het hoogste gezag mag uitvoeren
zonder tussenkomst van iemand.
Bacon of hope theorie: internationaal recht is er voor de vraag hoe kunnen we zorgen voor een
betere en vredige wereld. Voor de armen en onderdrukten. Hier is de kosmopolitische wereld
belangrijk, dus verbondenheid met de mensheid.
Nationale theorie: internationaal recht is een indringer, dus komt van buiten staten, die als doel
heeft om nationale besluitvormingsprocessen te verpesten. Hierbij is soevereiniteit belangrijk.
Zelf vind ik de pragmatische theorie overtuigend, over dat het gaat om vredige relaties tussen
staten zorgt.
b) In welke verschillende professionele rollen kunnen juristen te maken krijgen met
internationaal recht? In welke rollen denk je zelf wellicht met internationaal recht te maken
te krijgen?
Adviseren van de cliënt: kan een minister, crimineel, staten, gerechtshof of bedrijf zijn, wat voor
juridische opties beschikbaar zijn en wat de voor en tegen zijn.
Beargumenteren van een zaak: op basis van een juridisch instrument en in overeenstemming met
procedurele regels.
Het nemen van een rechterstandpunt: dan ga je meer boven de partijen kijken, naar alle
argumenten en onderbouwingen, wat is het meest rechtvaardig, in de omstandigheden van het
geval.
Het onderhandelen: dat je kan identificeren wat de beste haalbare uitkomst is voor de cliënt. Veel
meer strategisch dan het beargumenteren.
Academisch onderzoek en onderwijs: is veel meer een beschouwende rol. Wat voor structuur is er
en wat speelt er op dit moment.
NGO’s: bv, Unicef, Amnesty international, Green peace.
, c) Op welke manier is de professionele rol die een jurist vervult van belang voor haar/zijn
opvattingen over de aard en functie van het internationaal recht?
De professionele rol die een jurist vervult is van belang voor zijn opvattingen over de aard en
functie van het internationaal recht. Aangezien een wetgevingsjurist een recht zal maken aan de
hand van het internationaal recht. Terwijl een mensrechtenactivist het internationaal recht zal
gebruiken om zo zijn positie te verbeteren.
Er zijn drie benaderingen te onderscheiden:
1. Realist: zij vinden dat het internationaal irrelevant is, dus geen nut heeft. De staten voldoen
alleen aan het recht als het hun uitkomt. Het is dit of geweld.
2. Liberaal institutionalist: zij vinden dat internationaal recht relevant kan zijn. Dit is alleen zo
als de macht van staten binnen de grenzen wordt gehouden.
3. Constructivisme: zij nemen het internationale recht zeer serieus. Voor hun gaat het
internationale recht niet alleen maar over dingen verbieden, maar ook over ondersteunden
van gedrag. Zonder internationaal recht kunnen er geen staten zijn, het maakt internationale
politiek mogelijk.
Opdracht 2) In hoofdstuk 1 stelt Klabbers dat “public international law is often said to regulate the
relations between states”. Geef een voorbeeld van volkenrechtelijke regels die gelden tussen staten.
Ga na uit welke rechtsbron(nen) de betreffende regels voortvloeien en bedenk:
a. welke redenen staten kunnen hebben gehad om de betreffende regels op te stellen, en;
b. waarom zij de betreffende regels wel of niet zouden willen naleven (zie ook Klabbers, pp. 10-
12).
Weens Verdragenverdrag 1969. De betreffende regels vloeien voort uit de rechtsbronnen
Gewoonterecht en Verdragen. De redenen die de staten kunnen hebben gehad om de regels op te
stellen is om het Gewoonterecht dat er al was nog duidelijker neer te zetten, dit zodat er geen
onduidelijkheden over ontstaan. Staten zouden omdat ze verschillende standpunten hebben over
de werking van het internationaal recht juist wel of niet willen naleven.
Opdracht 3) Vergelijk het Internationaal Gerechtshof met het Mensenrechtencomité aan de hand
van de volgende vragen:
• Wie kunnen een zaak aanspannen of om een advies vragen?
Bij beide kunnen Staten een zaak aanspannen (ICJ) of om advies vragen. Bij het
Mensenrechtencomité heeft een staat individueel ook het klachtenrecht, bij het
Internationaal Gerechtshof bestaat dat niet.
• Welk recht wordt door de twee verschillende organen toegepast?
Het Internationaal Gerechtshof past het internationaal recht toe. Het Mensenrechtencomité
past het International Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten toe.
• Zijn uitspraken van de verschillende organen bindend?
De uitspraken van het Mensenrechtencomité hebben geen bindende kracht, maakt niet uit
wie die klacht indient. Bij de adviserende functie zijn de uitspraken van het Internationaal
Gerechtshof niet bindend, wanneer het geen advies is zijn de uitspraken wel bindend.