Samenvatting hoofdlijnen Nederlands recht
Hoofdstuk 1: Terreinverkenning
1.2 waarom recht?
Het recht heeft verschillende functies:
1. Normatieve functie: Het recht stelt gedragsregels vast die door de samenleving als geheel moeten
worden gerespecteerd en nageleefd. Deze regels worden schriftelijk vastgelegd en overtreding ervan
kan leiden tot straffen. Dit zijn rechtsnormen, zoals bijvoorbeeld wetten tegen moord, diefstal,
verkrachting, terroristische aanvallen en discriminatie.
2. Geschiloplossende functie: Wanneer er een conflict of geschil is, beslist de rechter wie er schuldig
is en welke straf er moet worden opgelegd. Eigenrichting is in Nederland verboden, wat betekent dat
burgers niet zelf straffen mogen opleggen.
3. Additionele functie: Als overeenkomsten tussen partijen niet alle details bevatten of volledig zijn
beschreven, kan de rechter aanvullend recht toepassen om de ontbrekende aspecten in te vullen.
4. Instrumentele functie: De wetgever heeft bepaald hoe bepaalde zaken moeten worden geregeld.
Een voorbeeld hiervan is onze verkeerswet, waarin staat dat we in Nederland allemaal aan de
rechterkant van de weg moeten rijden. Zonder deze regels zou er chaos ontstaan op de wegen.
1.3 Waar kunnen we het recht vinden?
Rechtsbronnen zijn de plaatsen waar het recht te vinden is, zoals de wet, verdragen, jurisprudentie en
gewoonten.
Privaatrecht, ook bekend als civiel recht of burgerlijk recht, is het recht dat van toepassing is op
relaties tussen burgers onderling. Het omvat de volgende gebieden:
- Personen- en familierecht: Hierin worden zaken geregeld zoals geboorte, huwelijk,
echtscheiding en adoptie.
- ermogensrecht: Dit betreft alle handelingen tussen burgers die financiële waarde hebben en
juridische gevolgen met zich meebrengen.
- Ondernemingsrecht: Dit regelt alle aspecten met betrekking tot bedrijven en
ondernemingen.
- Burgerlijk procesrecht: Dit omvat de regels die van toepassing zijn op juridische procedures in
het privaatrecht, zoals het inschakelen van de rechter om geschillen op te lossen. In
tegenstelling tot het strafrecht moet de burger in privaatzaken zelf actie ondernemen.
,Publiekrecht is het recht dat betrekking heeft op de regels die gelden tussen de overheid en de
burger. Het omvat:
- Strafrecht: Hierbij treedt de staat op via het Openbaar Ministerie om normen af te dwingen
met behulp van sancties tegen burgers.
Monopoliepositie: Dit verwijst naar de exclusieve bevoegdheid van de staat op het gebied van
strafrecht, waarbij het Openbaar Ministerie het alleenrecht heeft om sancties zoals
gevangenisstraffen of boetes op te leggen.
- Staatsrecht: Dit regelt de structuur van het Nederlandse staatsbestel en de invloed die
burgers daarop kunnen uitoefenen, met inbegrip van de Grondwet, waarin de basisregels van
ons staatsbestel zijn vastgelegd.
- Bestuursrecht: Dit heeft betrekking op de mogelijkheden van de overheid en de wetgever om
het maatschappelijk leven te reguleren, bijvoorbeeld inzake onderwijs.
- Algemene wet bestuursrecht: Dit is een wet die de algemene regels bevat voor de relatie
tussen de overheid en individuele burgers.
Wetgevers hebben de bevoegdheid om wetten af te kondigen. Er zijn verschillende niveaus van
wetgevers:
- Nationale wetgever: Dit is de wetgevende macht op nationaal niveau en bestaat uit de
regering en de Staten-Generaal, die uit twee kamers bestaat, namelijk de Eerste Kamer en de
Tweede Kamer.
- Decentrale wetgever: Dit zijn de wetgevers op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ze stellen
geen wetten op, maar verordeningen. Provinciale staten hebben de bevoegdheid om
verordeningen voor hun provincie vast te stellen, terwijl de gemeenteraad bevoegd is om
regels voor de gemeente te maken.
Er is een hiërarchie tussen wetgevende organen:
Hogere regels gaan boven lagere regels. Bijvoorbeeld, een provinciale verordening heeft voorrang
boven een gemeentelijke verordening.
Bijzondere regels hebben voorrang boven algemene regels.
Jongere regels hebben voorrang boven oudere regels. De meest recente wet wordt toegepast.
Een wet in formele zin: is een wet die tot stand is gekomen door de nationale wetgever.
Een wet in materiële zin: omvat alle regelgeving van een wetgever die is geschreven voor een
onbepaald aantal en dus niet bij naam genoemde personen. Een voorbeeld van een wet in formele
zin en materiële zin is het Burgerlijk Wetboek. Een wet in formele zin is bijvoorbeeld de
Goedkeuringswet huwelijk van een lid van het koningshuis. Een wet in immateriële zin is bijvoorbeeld
een gemeentelijke of provinciale verordening. Vergunningen vallen niet onder beide categorieën.
Een verdrag: is een overeenkomst gesloten tussen twee of meer staten. Er zijn bilaterale verdragen
(tussen twee landen) en multilaterale verdragen (tussen meer dan twee staten).
Jurisprudentie verwijst naar de rechtspraak, inclusief vonnissen (uitspraken van rechtbanken) en
arresten (uitspraken van gerechtshoven en de Hoge Raad).
, Interpretatiemethoden:
- Grammaticale interpretatie: Bij het uitleggen van een woord houdt de rechter zich aan de
betekenis die het heeft in het dagelijkse taalgebruik.
- Wetshistorische interpretatie: Dit betreft de uitleg van een wetsartikel of bepaling op basis
van de totstandkoming ervan, om zo de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever te
begrijpen.
- Anticiperende interpretatie: De rechter houdt rekening met toekomstige wetgeving, zelfs als
deze nog niet volledig of gedeeltelijk van kracht is.
- Rechtsvergelijkende interpretatie: Interne vergelijking omvat systematische interpretatie door
naar andere deelterreinen van het recht te kijken. Externe vergelijking houdt in dat
oplossingen worden gezocht in buitenlandse rechtsstelsels.
- Systematische interpretatie: Hierbij wordt een woord of zinsnede uit een wettelijke bepaling
uitgelegd in de context van de regeling waarvan die bepaling deel uitmaakt.
- Teleologische interpretatie: Hierbij wordt gekeken naar de bedoeling die de wetgever had bij
het opstellen van de regeling.
- Precedenteninterpretatie: De uitleg volgens eerdere rechterlijke uitspraken.
Redeneerwijzen:
- A-contrarioredenering: Dit is een redenering waarbij de rechter ervan uitgaat dat een
bepaalde rechtsregel niet van toepassing is, omdat de regel alleen is geschreven voor de
gevallen die expliciet in die regel worden genoemd.
- Redenering naar analogie: Hierbij stelt de rechter dat een kwestie die niet wettelijk is
geregeld, sterk lijkt op een kwestie waarin de wet wel voorziet, waardoor de laatste regel ook
van toepassing wordt verklaard op de niet-geregelde kwestie.
Gewoonte is een bron van recht onder bepaalde voorwaarden:
- Vaste gedragslijn: Iedereen binnen de relevante groep handelt overeenkomstig deze
gewoonte.
- Rechtsplicht: Alle betrokkenen beschouwen het als hun plicht om zich aan de gewoonte te
houden.
1.4 Verschillende aspecten binnen het recht
Materieel recht heeft betrekking op wat wel en niet is toegestaan (geboden en verboden) en welke
rechten en plichten mensen hebben. Het heeft een inhoudelijke aard.
Formeel recht omvat de regels die moeten worden gevolgd om het materiële recht in werking te
stellen. Dit omvat onder andere het burgerlijk procesrecht, strafprocesrecht en bestuursprocesrecht.
Dwingend recht is het recht waarvan burgers niet kunnen afwijken; ze moeten zich eraan houden.
Het heeft betrekking op zaken als verplichtingen, nietigheid van overeenkomsten en openbare orde.
Aanvullend recht is het recht waarvan mag worden afgeweken, maar alleen als beide partijen ermee
instemmen.
Objectief recht is het geheel van geldende rechtsregels in de maatschappij, inclusief rechten en
plichten.