Focus op jeugdcriminaliteit
Hoofdstuk 1 Criminaliteit onder de loep
1.1 Criminologie en criminaliteit gedefinieerd
Misdaad of criminaliteit staat voor gedrag dat bepaalde – in wetboeken vastgelegde – normen
overtreedt en waarop een straf staat. Straf is de consequentie van het overtreden van
rechtsregels(normen).
De rechtsregels staan beschreven in wetboeken. Bij criminologie gaat het om de artikelen uit het
Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet, de Wet Wapens en munitie en de Wegenverkeerswet.
Vragen waar de criminologie zich mee bezig houdt:
1. Allereerst is er aandacht voor de oorzaken, achtergronden en ontstaansgronden van
misdaden, strafbare feiten of delicten.
2. Daarnaast richt de criminologie zich op de aard en omvang van crimineel gedrag.
3. Wat betreft straf, houdt de criminologie zich onder andere bezig met de effectiviteit en de
preventieve werking van bepaalde maatregelen.
4. Tot slot is het functioneren van strafrechtelijke instituties – zoals politie, Openbaar Ministerie,
rechterlijke macht en strafinrichtingen – onderwerp van onderzoek.
1.2 Criminologische theorieën: twee stromingen
Criminologische theorieën vormen een ondersteuning bij het zoeken naar oorzaken en trends in de
aard en omvang van jeugdcriminaliteit. Daarnaast zijn ze een uitganspunt voor de aanpak van de
criminaliteit.
De theorieën binnen de criminologie zijn te ordenen langs twee vragen:
1. Waarom overtreden mensen de wet? -> oorzaaktheorieën
2. Waarom gehoorzamen mensen de wet? -> beheersingstheorieën
1.2.1 Oorzaaktheorieën
De oorzaaktheorieën op microniveau vinden hun oorsprong bij Lombrosso: ‘Misdaad als product of
expressie van het individu’. Bij deze theorieën, die de laatste jaren weer actueler worden, gaat men
op zoek naar factoren die de kans vergroten dat bepaalde personen zich tot de delinquenten
ontwikkelen.
De zogenoemde criminogene factoren worden dan zowel gezocht in het individu zelf (biologische,
psychologische, en psychiatrische factoren), als in zijn directe leefomgeving (gezin, vriendengroep,
woonbuurt).
De oorzaaktheorieën op macroniveau vinden hun oorsprong bij Quetelet: ‘Misdaad als product of
expressie van de maatschappij’. Bij dit type theorieën is de vraag naar het ontstaan van crimineel
gedrag van personen naar de achtergrond verdrongen. Men gaat er namelijk van uit dat criminaliteit
verankerd is in de structuur van de samenleving en daarom is het streven – binnen dit type theorieën
– om aan te geven onder welke maatschappelijke condities het aantal delinquenten toe- of afneemt.
,Theorieën:
1. Sociobiologische en biogenetische criminologie
Uitgangspunt is dat biologische factoren van invloed zijn op crimineel gedrag.
Ze onderzochten de relatie tussen aangeboren fysieke kenmerken en criminaliteit. Kenmerkend voor
criminelen waren een asymmetrische lichaamsbouw, oogdefecten, langere armen, doorgegroeide
wenkbrauwen, verschillen in oor grootte etc.
Ook onderzochten ze dat gedetineerden ongeïnteresseerd en apathisch waren. Dit kwam door de
eenzijdige samenstelling van maaltijden in de gevangenis.
Ook blijkt de kans op crimineel gedrag aanzienlijk groter te zijn in gezinnen waar een deficiënte of
onvolledige socialisatie plaatsvindt. Te denken valt aan factoren als het niet of onvolledig eigen
maken van normen of de afwezigheid van ouders. Daarnaast is er een grotere kans op crimineel
gedrag in gezinnen waar weinig sociale controle is.
2. Forensische psychiatrie, psychologische criminologie en psychopathologie
In 1900 ontwikkelt de medische hoek de forensische psychiatrie, de wetenschap die inzicht tracht te
verschaffen in de psychiatrische achtergronden van de misdaad van een individuele verdachte. Nauw
verwant met deze stroming is de psychologische criminologie.
Een bekende Nederlandse exponent hiervan is Heymans met zijn temperamentenleer. En daarna de
psycholoog Eysenck die een verband tracht te leggen tussen de persoonlijkheidskenmerken
introversie en extraversie en de geneigdheid van mensen om de wet te overtreden.
Bij de jeugdcriminologie is het belangrijk om te weten of bijvoorbeeld individuele gedragsproblemen
(conduct disorders) op jonge leeftijd samenhangen met een grotere kans op latere delinquentie.
De vraag of agressief gedrag en/of hyperactiviteit op jonge leeftijd voorspellend zijn voor latere
delinquentie wordt ook concreet gevraagd.
Recent onderzoek heeft aangetoond dat kinderen met conduct disorders of vergelijkbaar
probleemgedrag een grote kans lopen later in hun ontwikkeling nog steeds antisociaal gedrag te
vertonen.
Aanwezigheid van psychopathologie bij minderjarige delinquenten: Uit onderzoek komt onder andere
naar voren dat er bij minderjarige delinquenten die ernstige delicten hebben gepleegd zes of zeven
keer zo vaak sprake is van psychiatrische stoornissen dan bij jongeren van deze leeftijd in het
algemeen.
3. Ontwikkelingscriminologie
Oorzaken voor crimineel gedrag worden gezocht binnen de bredere ontwikkeling van kinderen tijdens
het opgroeien. In deze theorie spelen de individuele ontwikkelingen van een kind een belangrijke rol
bij het identificeren van gedragsproblemen in het algemeen en bij het bestuderen van regel
overtredend en delinquent gedrag in het bijzonder.
Het betreft ontwikkelingen op psychologisch, pedagogisch, didactisch en sociaal terrein.
De ontwikkelingscriminologie heeft als zwaartepunt het antisociale gedrag van het kind en de
jongere. Delinquent gedrag komt niet uit de lucht vallen, het wordt gewoonlijk voorafgegaan en
begeleid door antisociaal kind gedrag en later door antisociaal jongerengedrag.
, 4. Differentiële associatietheorie
Een criminologische theorie waarin het sociale leren een essentiële plaats heeft gekregen, is de
theorie van de differentiële associatie die in 1937 door de Amerikaanse criminoloog Edwin
Sutherland werd opgesteld, en later door Akers in 1963 is uitgewerkt met behulp van leer
theoretische begrippen.
Crimineel gedrag niet op erfelijke aanleg, maar wordt aangeleerd in contacten met anderen.
Het leerproces is hierbij hetzelfde als het aanleren van niet criminele gedragingen.
Het wil dus zeggen dat iemand crimineel wordt omdat hij vaak geconfronteerd wordt met criminele
gedragspatronen en ook doordat hij relatief veel wordt afgeschermd van anti criminele
gedragspatronen.
5. Rationele keuzebenadering
Daders maken een afweging tussen de voor- en nadelen en de baten en de kosten.
Rationale-keuze theorie van menselijk gedrag
Het plegen van een strafbaar feit is volgens de economische theorieën vergelijkbaar met een ander
economisch gedrag, zoals consumentengedrag.
In de economie wordt uitgegaan van de veronderstelling dat mensen zich in hun gedrag laten leiden
door het rationele streven om tegen minimale kosten maximale baten te verkrijgen.
Een consument kan kiezen uit verschillende producten, laat zich informeren, maakt een afweging en
kiest voor dat product waarvan hij inschat dat het de grootste bijdrage aan zijn welzijn oplevert. Of
hij kiest voor het product dat hem per saldo op de hoogste opbrengst levert. Economische theorieën
van crimineel gedrag gaan uit van dezelfde gedachten.
6. Straintheorie
Criminologen zien criminaliteit als een uiting van spanning en protest. Bij Merton wordt deze
protestdelinquentie in haar zuiverste vorm teruggevonden. Zijn straintheorie is een voorbeeld van
deze stroming.
Uitganspunt is dat er spanning ontstaat wanneer er gestelde doelen niet bereikt kunnen worden met
de in de samenleving bereikbare en geaccepteerde middelen. Merton gaat ervan uit dat er cultureel
bepaalde, maatschappelijk gewaardeerde doelen zijn waar ieder lid van de samenleving in principe
naar streeft.
Volgens hem zijn dat vooral (financieel) gewin en status (presteren en uitblinken).
CD LM
Conformity + +
Innovation + -
Ritualism - +
Retreatism - -
Rebellion - -
+ +