Behandelingsmethodiek
Samenvatting – Deeltentamen 1
2017
Blok A
Bijeenkomst 1
Bij het kiezen van een behandeling, staat het kind centraal. Je past de behandeling aan op het
kind:
- Een cliënt heeft recht op hulp die gebaseerd is op betrouwbare, valide en getoetste
wetenschappelijke kennis, door een professional die op diens werkwijze kan worden
aangesproken.
- Je moet beslissingen kunnen verantwoorden, de klinische cyclus (diagnostische
cyclus en behandelingscyclus) helpt hierbij.
- Betrouwbare, valide en getoetste wetenschappelijke kennis, empirische onderzoek, is
basis voor beslissingen.
- Vooraf aan de behandelingscyclus heb je de diagnostische cyclus: klachtanalyse,
probleemanalyse, verklaringsanalyse en indicatieanalyse. Hierbij verhelder je het
probleem en de ernst daarvan.
Diagnostische cyclus:
- Klachtanalyse: beleving en interpretatie van het probleem door de persoon die met
de hulpvraag komt
- Probleemanalyse: probleem verhelderen, concretiseren en objectief waarnemen.
Hierbij stel je een onderkennende diagnose op
- Verklaringsanalyse: verklarende diagnosen opstellen en deze toetsen, hierbij kijk je
naar wat de individuele factoren zijn die het probleem veroorzaken en in stand
houden
- Indicatieanalyse: algemeen advies, dit wordt verder uitgewerkt in de
behandelingsanalyse
Stappen behandeling
De behandelingscyclus geeft een dynamisch proces weer, want tijdens je behandeling
moeten er soms aanpassingen gedaan worden of teruggegaan worden naar een vorige stap.
Een behandelplan bestaat altijd uit een
globaal (eind)doel en specifiekere
doelen (voor op de korte termijn). De
diagnostische cyclus bestaat uit:
1. Verkennende
behandelingsanalyse (VBA): in
kaart brengen van
belemmerende en faciliterende
factoren van de cliënt,
omgeving en hulpverlening.
Wat kan het kind helpen en wat
belemmert juist de
behandeling van slagen. Hierbij moet je altijd beargumenteren waarom iets
faciliterend of belemmerend is.
2. Voorspellen van Reacties (VR): voortdurend nagaan van mogelijke reacties van de
cliënt op acties van de hulpverlener. Je gaat dus gedrag uitlokken en met je eigen
gedrag het kind proberen te sturen: ‘als ik… dan zal…’. Deze stapjes moeten zo klein
en concreet mogelijk zijn. Een voorbeeld: ‘Als ik voordoe hoe je een lang woord als
1
, brievenbus stukje voor stukje kunt lezen (brie-ven-bus) en daarbij bij elk stukje in
mijn handen klap, dan zal Alexander dat bij het woord brievenbus goed na kunnen
doen (en het vervolgens ook bij het woord worteltaart kunnen doen).’
3. Toetsende Behandeling (TB): nagaan of de verwachting uitkomt aan de hand van een
vooraf bedacht criterium. Je moet dit zo concreet mogelijk maken, dus benoemen met
welk onderzoeksmiddel, wat het toetsingscriterium is (wanneer het behaald is),
hoeveel sessies per week, etc. Een voorbeeld hiervan is: ‘Ik laat A. het woord
brievenbus lezen en ik kijk en luister; als hij het woord stukje voor stukje leest en bij
elk stukje in zijn handen klapt, komt de voorspelling uit’.
4. Evaluatie t.o.v. het globale doel (EGB): afwegen van het belang van verandering op
korte termijn t.o.v. het uiteindelijke doel. Je bent continu aan het evalueren of de
subdoelen/tussentijdse stappen die je zet, bijdragen aan het einddoel. Je moet zorgen
dat je tussendoelen niet je uiteindelijke doel belemmeren.
Je start altijd met de verkennende behandelingsanalyse, omdat je zonder deze stap niet
verder kunt. Bij opdrachten leid je vanuit de VBA de VR af. De VR toets je dan in TB en met
de EGB controleer je hoe de VR bijdraagt aan het uiteindelijke einddoel.
Doelen formuleren: SMART
Specifiek: specifieke situatie, om welk concrete gedrag gaat het?
Meetbaar: objectiveerbaar, hoe ga je het doel meten, of het bereikt is. Hierbij benoem
je je meetinstrument en een duidelijk criterium
Aanvaardbaar: cliënt moet er mee eens zijn verantwoorde manier om doel te
bereiken. Beste manier hiervoor is om het samen vast te stellen.
Realistisch: is het realistisch doel voor deze cliënt binnen deze tijd?
Tijdsgebonden: wanneer moet het doel bereikt zijn? Hoe lang duurt de behandeling?
Hoeveel sessies van hoelang in hoeveel weken/maanden?
Een voorbeeld van een goed geformuleerd SMART-doel is:
Alexander leest na tien weken met twee behandelingen van een half uur per week minimaal
85% van een lijst met 50 één-, twee- of drie lettergrepen woorden foutloos.
Er worden drie methoden besproken in Blok A:
- Strategietraining: je kent de taak niet en moet een nieuwe taak leren
o Hierbij maak je een taakanalyse/strategie specifiek voor het kind, waarmee je
strategievorming aanleert door middel van picto’s of andere visuele
ondersteuning. Hier komen ook de instructieprincipes en feedback aan bod.
- Zelfmanagementtechniek 1: zelfinstructie d.m.v. modeling: je kent de taak wel, maar
weet niet hoe je te werk moet gaan
o De cliënt leert zelfinstructie aan door middel van modeling, waarbij het kind
zelf feedback leert geven en leert reflecteren
- Zelfmanagementtechniek 2: zelfmonitoring (SMA/SMP): je kent de taak wel, weet hoe
je te werk moet gaan, maar doet dit niet (lang genoeg)
o SMA is gericht op aandachtsproblemen en SMP is gericht op
prestatieproblemen.
Bijeenkomst 3
Bij probleemgedrag kun je onderscheid maken tussen niveau en de kwaliteit van het
probleem. Met de kwaliteit van het probleem wordt bedoeld wat ervoor zorgt dat het kind
op dat niveau functioneert. Dit kun je vaak letterlijk overnemen uit de casus en beschrijf je
als er gevraagd wordt naar beginsituatie bij aanvang.
2