H4
Operante conditionering= observeerbaar gedrag, vrijwillig gedrag dat vertoond wordt om
invloed uit te oefenen op de omgeving. Consequenties uit de omgeving (bekrachtigen of
straffen) zijn van invloed op het gedrag dat eraan vooraf gaat.
Thorndicke: trial-and-error, uitproberen en leren van fouten om zo een oplossing te vinden.
Wet van effect, idee dat reacties die de gewenste resultaten producereen, worden
aangeleerd. Leren wordt. Geleid door het effect dat een bepaald gedrag heeft.
Inzichtelijk leren= cognitief proces waarbij het oplossen van problemen plaatsvindt door een
reorganisatie van percepties.
Köhler: apen zijn net als mensen in context. Inzichtelijk lern
Tolman: cognitieve plattegrond, mentale presentatie van een doolhof/fysieke ruimte.
Latent leren= leren zonder bekrachtigingen/bewijs dat er een leerproces plaatsvindt.
Sociaal leren= cognitief proces waarbij nieuwe responsen worden aangeleerd door naar
andermans gedrag en de consequenties van dat gedrag te kijken.
Bandura: leren door imitatie/verbale instructies uit te voeren. Kinderen leren niet passief,
maar actief. Leren gaat niet gepaard met veranderingen van gedrag. Leren door observatie.
Nieuwe leren= leermethode dat er van uit gaat dat individuen van ‘nature’ willen leren.
Toename interesse en leergierigheid.
Long-term-potention= biologisch proces waarbij het vuren in de synapsen van groepen
zenuwcellen toeneemt.
Neuro: organisatie van ons brein
Evolutie: dierlijk leren, overleving
Psychodynamisch: onbewust geheugen, verdringing
Humanisme: leven door zelfverwezenlijking
Nativisten= bepaalde aangeboren principes sturen wat je wel of niet kan leren.
Emperisten= buitenwereld is noodzakelijk omdat daar de feiten/gebeurtenissen liggen die
wel in ons kennisbestand staan.
Piaget: kennisbestand bestaat uit cognitieve schema’s. Processen waar assimilatie en
accommodatie spelen een belangrijke rol.
H7
Prenatale periode= ontwikkelingperiode voorafgaand de geboortje.
1. Zygote, bevruchte eicel
2. Embryo, ongeboren kind gedurende de eerste 8 weken na de conceptie-geslacht.
3. Foetus, ongeboren kind in de periode tussen de embryonale stadia en wanneer de
geboorte- reflexen ontstaan.
Gevaren:
- Placenta= orgaan dat het embryo en later de foetus scheidt van de moeder, barriére
bloedbaan.
, - Teratogeen= substantie uit de omgeving die schade kan toebrengen aan het ongeboren
kind.
- Foetaal alcoholsyndroom (FAS)= aantal fysieke/mentale problemen die voorkomen bij.
kinderen wies moeder alcohol heeft gedronken tijdens de zwangerschap.
Neontale periode= eerste maand na de geboorte
Aangeboren reflexen: houding, grip, zuigen, stap
Sensorische vaardigheden: smaak, oogcontact, kleuren en zintuigen.
Sociaal: imitatie.
Spiegelneuronen= zenuwcel die geactiveerd wordt als je een handeling uitvoert, maar ook
als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren.
Infancy= zuigelingentijd, periode tussen het einde van de neontale periode en het moment
dat het kind kan praten (18m - 2 jr).
Emotionele ontwikkeling
Synaptic pruning= ongebruikte verbindingen gingen in de hersenen verloren en
neuronen worden beschikbaar voor toekomstige ontwikkeling
Rijping, genetisch leash
Kruipen, lopen, groeien
Contactsteun, aanraking moeder
Taalvaardigheid
Hechting
Inprenting, primitieve vorm van leren waarbij sommige jonge dieren zich hecten aan
het eerste bewegende object:
- veilige hechting
- verlatingsangst
- angst-ambivalente, huilen
- angstig-vermijdende, geen emotie
Pyschosociale stadia, volgens Erikson, waarin individueel ontwikkelingsproblemen ervaart.
0,1 – 1,5 jr. Vertrouwen VS wantrouwen
veiligheid, onzekerheid, angst
1,5 -3 jr. Autonomie VS schaamte/twijfel
controle tegen eigen lichaam
3 – 6 jr. Initiatief VS schuld
vertrouwen in jezelf
6 – puber Vlijt VS minderwaardigheid
acceptatie
Adolescentie Identiteit VS rolverwarring
tevreden zijn
Vroeg volwassen Intimiteit VS isolement
betrokkenheid
Middelbare leeftijd Zorg volgende generatie VS stagnatie
gericht op de toekomst
Ouderdom Integriteit VS wanhoop
compleetheid