Feldman I
Hoofdstuk 5: §5.1.2, §5.2.1, §5.2.2, 5.2.3 – babytijd
Fysieke ontwikkeling
Neuron is de basiscel van het zenuwstelsel. Ze kunnen met andere cellen communiceren
via neurotransmitters, dit is een chemische boodschapper. Om te blijven overleven
moeten deze neuronen worden verbonden aan elkaar. Plasticiteit is de mate waarin
ontwikkelde gedragspatronen kunnen veranderen door middel van ervaring. Bijvoorbeeld
de hersenen Myeline is een substantie die neuronen beschermt en zorgt dat
zenuwsignalen sneller worden overgedragen.
Reflexen zijn niet-aangeleerde onvrijwillige responsen die automatisch optreden. Baby’s
hebben al heel snel reflexen als: stap, zoek, zwem- reflexen. Hierna komt de grove
motoriek zoals omrollen, kruipen, dingen vastpakken. Hierna komt de fijne motoriek
zoals grijpt met duim en wijsvinger, toren bouwen etc. De dynamische systeemtheorie
beschrijft de ontwikkeling en coördinatie van de motorische vaardigheden. Iedere
vaardigheid komt tot stand door middel van een andere vaardigheid. De non-motorische
vaardigheden (visueel) doet dit tegelijkertijd. De ontwikkeling van spieren, zenuwstelsel
etc. heeft ook invloed op de motorische ontwikkeling. De ontwikkelingen leiden tot
nieuwe uitdagingen. De hoofdreden is motivatie.
Hoofdstuk 6: §6.1.1, §6.1.2, §6.1.3, §6.2.1, §6.2.2
Cognitieve ontwikkeling
Piaget vindt dat het van belang is om te kijken naar de kwaliteit in veranderingen n
kennis. Schema’s zijn volgens hem belangrijk om een mentale georganiseerde structuur
te krijgen. Adaptie is de eigenschap van iemand om zich aan de omgeving aan te passen.
Adaptie bestaat uit twee processen: assimilatie (nieuwe info plaatsen bij wat wel al
weten/bekend is) en accommodatie (wanneer er geen nieuwe info meer is, verandert de
reactie).
Sensomotorische stadium (0-2jr.)
Kind is afhankelijk van zijn aangeboren motorische responsen op stimuli.
1. Eenvoudige reflexen De baby heeft hier aangeboren reflexen. Er treden al gauw veranderingen op
0-1 m door de ervaring die de baby op doet.
2. Eerste gewoonten en De baby begint nu activiteiten te coördineren. Bijvoorbeeld iets vastpakken en
primaire circulaire ergens aanzuigen tegelijkertijd. Wanneer het interesse heeft gewekt wilt de
reacties baby het herhalen. Deze herhaling is ook wel de circulaire reactie.
1-4 m
3. Secundaire circulaire De secundaire circulaire reacties zijn herhaalde acties die een gewenst
reacties resultaat opleveren. De baby is niet meer gericht op zichzelf maar op de
4-8 m omgeving. Ook vocalisatie begint in dit stadium plaats te vinden.
4. Coördinatie van In deze fase is er intentioneel gedrag (schema’s combineren om probleem op
secundaire reacties te lossen), waarbij ze ook anticiperen op dingen. Ook is er objectpermanentie:
8-12 m het besef dat objecten niet ophouden met bestaan.
5. Tertiaire circulaire Hier ontwikkelen baby’s een variatie van doelbewuste acties die leiden tot een
reacties gewenst resultaat. Ze kijken nu naar de consequenties na een actie. De
12-18 m interesse naar het onverwachte leiden tot nieuwe vaardigheden.
6. Het begin van In deze fase is de baby in staat zich voor te stellen waar een object is, die ze
denken niet zien (mentale representatie). Dit maakt ook indirecte imitatie mogelijk:
18-24 m het immiteren van mensen of dingen die niet aanwezig zijn.
Informatieverwerkingstheorie is de cognitieve ontwikkeling waarbij mensen de manieren
hoe mensen info coderen, opslaan en terughalen te achterhalen. Volgens deze theorie
1
, vormen geleidelijke veranderingen het vermogen van baby’s info te manipuleren/ordenen
van cognitieve ontwikkeling. Hierbij wordt gekeken naar de toenemende complexiteit,
snelheid en capaciteit van informatieverwerking.
Hoofdstuk 7: §7.1.1, §7.1.2, §7.1.3, §7.1.4, §7.2.1, §7.2.2, §7.2.3, §7.3.1
Sociale ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling
Social referencing= het zoeken naar informatie over gevoelens van anderen om
onduidelijke gebeurtenissen en omstandigheden te kunnen plaatsen. Dit door het gedrag
van anderen te begrijpen, bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen.
Theory of mind= door gevoelens, gedachten, ideeën en intenties aan jezelf en anderen
toe te schrijven en hierdoor te kunnen reageren op het gedrag van anderen. Het gedrag
van anderen heeft een bepaalde betekenis. Bijvoorbeeld dat een kind weet aan wie hij/zij
wel of niet iets kan vragen om te doen.
Rond de 2 jaar krijgen kinderen empathie, dit is een emotionele reactie op de gevoelens
van een ander. Tijdens deze leeftijd wordt het kind emotioneel bewust.
Hecting= emotionele en intiem fysiek contact tussen de pasgeboren baby en de ouder.
Konrad Lorenz Bestudeerde imprinting bij dieren, ganzen die zijn ‘leider’ volgen. In een kritieke
periode hechten wezens zich aan het eerste bewegende object.
Harry Harlow Babyaapjes die tussen twee nepaapjes moesten kiezen om eten te krijgen. De
warm aangeklede nepaap gaf geen eten. Het babyaapje bleef toch liever daar
omdat de warme stoffen contactcomfort gaven. Voedsel geeft dus niet alleen
hechting. De warme stoffen doen het aapje denken aan zijn moeder in de kritieke
hechtingsperiode.
John Bowlbly Hechting is primair gebaseerd op veiligheid/zekerheid, dit leren zij in speciale
relatie met een persoon (vaak de moeder). Hechting. Is belangrijk om de wereld te
kunnen verkennen en eraan te kunnen deelnemen. Dit kan ook leiden tot
noodzakelijke onafhankelijkheid.
Mary Ainsworth Vreemdesituatieprocedure: is een procedure van 8 stappen die de waarde van de
kracht van de hechting tussen kind en moeder laat zien.
- veilig hechtingspatroon, op gemak wanneer de moeder er is.
- angstig-vermijdend hechtingspatroon, geen emotie/vermijden bij terugkomst.
- angstig-ambivalent hechtingspatroon, huilen/ positief of negatief reageren.
- gedesorganiseerd/gedesoriënteerd hechtingspatroon, inconsistent/tegenstrijdig.
Psychosociale stadia – Erikson, individuele ontwikkelingsproblemen.
0,1 – 1,5 jr. Vertrouwen VS wantrouwen: veiligheid /onzekerheid, angst
1,5 -3 jr. Autonomie VS schaamte: controle tegen eigen lichaam / twijfels
3 – 6 jr. Initiatief VS schuld: vertrouwen in jezelf / schuldgevoel
6 – puber Vlijt VS minderwaardigheid: acceptatie, besef / minderwaardig
Adolescentie Identiteit VS rolverwarring: tevreden zijn / onvermogen identificeren
Vroeg volwassen Intimiteit VS isolement: betrokkenheid, vriendschap / angst relaties
Middelbare leeftijd Zorg volgende generatie VS stagnatie: gericht op de
toekomst/bagataliseren
Ouderdom Integriteit VS wanhoop: compleetheid, eenheid/spijt gemiste kansen
Wederzijdse socialisatie= proces waarbij het baby’s gedrag responsen oproept bij de
baby en de ouders. Het is niet alleen het gedrag van een baby op anderen maar ook het
gedrag van anderen op de baby.
Wederzijds regulatiemodel= model waarbij baby’s met hun ouders emotioneel gedrag
aan elkaar leren door erover te praten en erop te reageren. Bijvoorbeeld door gebaren,
gezichtsuitdrukkingen en geluiden.
Hoofdstuk 8: §8.1.1, §8.1.2, §8.1.3, §8.1.4. - peuter-/kleutertijd
Fysieke ontwikkeling
2