AFP, F5.
College aantekeningen 1.
DALY’s: Disability Adjusted Life Years = De uitdrukking van ziektelast door de som
van: Aantal verkorte levensjaren door ziekte (vroegtijdig sterven) en
Ziektejaarequivalent (verlies aan kwaliteit van leven door ziekte)
Diagnostiek.
Klinische diagnostiek -> Klinisch oordeel.
Oordelen veranderen in loop der jaren.
Werkcollege Bijeenkomst 1.
Voorbereiding.
1. Wat is volgens jou psychiatrie? Welke ‘beelden’ heb je erbij?
Psychiatrie zegt iets over het mentale welbevinden van iemand. Bij iemand met een
psychische aandoening kan psychisch lijden een gevolg zijn. Dit lijden willen we zo
veel mogelijk beperken.
2. Wat weet je al over psychiatrie?
Op stage werkte ik met bewoners die verstandelijk beperkt waren en die agressie
problemen hadden. Ook waren er op de afdeling waar ik stage heb gelopen
bewoners die suïcidale gedachten hadden en een vorm van een eetstoornis.
3. Welke ervaringen uit je omgeving heb je?
Ikzelf heb geen ervaringen uit mijn directe omgeving.
Verzamel informatie over het algemeen psychisch functioneren van een zorgvrager
Biologisch: Mevrouw Smits heeft erfelijke kwetsbaarheden.
Sociaal: Mevrouw Smits heeft niet kunnen studeren. Mevrouw is op dit moment
werkloos.
Psychologisch: Heeft moeite gehad met financiële verplichtingen. Eenzaamheid en
gevoel van in de steek gelaten. Mevrouw kan naast sombere gedachtes
hyperventilatie krijgen bij verwachtingen. Mevrouw Smits zondert zich steeds meer af
van haar omgeving en verwaarloosd haarzelf. Ze kan zich steeds moeilijker
concentreren en slaapt minder.
Mevrouw ervaart veel stress en spanningen, ook heeft ze gevoelens van falen
waardoor ze weer is begonnen met automutilatie.
Bio-Psycho: Automutileren door veel stress en spanning en gevoel van falen.
Soci-Psycho: Moeder heeft last van bipolaire stoornis en depressies waarin ze
suïcidaal wordt. Mevrouw Smits is opgegroeid zonder moederfiguur en moest veel al
voor zichzelf zorgen mevrouw voelde zich hierdoor eenzaam en in de steek gelaten.
P: Verstoord zelfbeeld.
E: Eenzaamheid in de jeugd door verminderde aandacht moeder.
S: Verwaarlozing uiterlijk en (kind). Automutilatie.
,PESDIE:
Doel: Verhoogd zelfbeeld en stoppen van automutilatie.
Interventies: Cognitieve gedragstherapie waardoor zelfbeeld omhoog gaat. Hulp bij
de thuissituatie voor vermindering stress en faalgevoelens.
Evaluatie: -
College aantekeningen 2.
Werkcollege bijeenkomst 2.
Angstremmers -> Benzodiazepine (Pammetjes). Voor het remmen van angst en
vergroten van kalmte.
Antipsychotica -> Klassiek (meeste bijwerkingen) en atypisch. Extrapiramidale
bijwerkingen. Metabool syndroom kan dus diabetes type 2 veroorzaken bij lang
gebruik.
Antidepressiva. Klassieke heeft meer bijwerkingen dan de moderne.
Stemmingsstabilisatoren bij bipolaire stoornis. Maakt stemmingen stabieler.
P: Angst.
E: Eetstoornis.
S: Onzekerheid met gevolg vermijdend.
SMART: Na een jaar sport Wilma twee uur in de week waardoor haar angst is
verminderd.
I: Voortgangsgesprekken verpleegkundige, Gezamenlijk plan opstellen door GBV
P:
E:
S:
AFP3 – Stress, trauma, dissociatieve en hechtingsproblematiek. Angst en OCD.
Voorbereiding: Leerdoelen:
1. Heeft kennis van de fysiologie van stress, ASS en PTSS eb
kan kenmerken benoemen.
Fysiologie van stress: Sympathisch zenuwstelsel.
ASS: Autisme spectrumstoornis. Informatie in de hersenen worden anders verwerkt
dan bij de meeste mensen. Kenmerken hebben altijd te maken met twee dingen: Hoe
je met andere omgaat en Hoe je je gedraagt.
Klassiek autisme: Overgevoelig voor prikkels van buitenaf. Syndroom van Asperger:
Klassiek autisme maar intelligentie is gemiddeld tot hoog. PDD-NOS: Verschillende
kenmerken van autisme.
PTSS: Posttraumatische stress stoornis. Herbeleving van gebeurtenis, Vermijdend
gedrag, Negatieve gedachten en gevoelens, Spanning en onrust.
2. Kan de functie van angst en wanneer angst pathologisch
wordt benoemen (Verschil tussen reële angst en
, pathologische angst). Benoemt welke angststoornissen er zijn
en wat de verschillen zijn.
Verschil tussen reële angst en pathologische angst is dat de angst grotere vormen
gaat aannemen. Angst is een nuttig hulpmiddel: Het waarschuwt voor gevaar en pijn,
en zorgt dat we ons op een goede wijze gedragen in een soms onveilige omgeving.
Als angst geen relatie meer heeft met die omgeving noemen we pathologische angst
zonder aanwijsbare reden.
Soorten angststoornissen:
- Sociale fobie. Angstig in sociale situaties.
- Paniekstoornis. Plotselinge intense angst waarbij een aantal verschijnselen
optreden die in korte tijd heel hevig worden (Hartkloppingen, transpireren of
ademnood).
- Straatvrees. Angst voor bepaalde plekken.
- Piekerstoornis (Gegeneraliseerde angststoornis). Vrijwel continu overbezorgd.
Zij piekeren veel en voelen zich vrijwel altijd zenuwachtig of gespannen.
- Dwangstoornis. Kenmerkt zich door dwanggedachten en/of
dwanghandelingen.
- PTSS. Wordt vaak veroorzaakt door een ernstige gebeurtenis, trauma.
3. Heeft zicht op het ontstaan en behandelen van
angststoornissen.
Over het algemeen heeft cognitieve gedragstherapie de voorkeur bij
angststoornissen.
4. Is bekend met de hechtingstheorie en kan klachten
Benoemen die bij een onveilige hechting ontstaan.
Hechting gaat over de affectieve relatie tussen een kind en een opvoeder.
Hechtingstheorie van Bowlby is het idee dat kinderen in de basis geprogrammeerd
zijn om een hechtingsrelatie aan te gaan met hun verzorgers. Dit is ook nodig;
kinderen hebben zorg nodig om te overleven. Kinderen zijn gericht op het verkrijgen
van aandacht van de vaste verzorger. Dit doen ze door oogcontact te maken, te
lachen, te huilen, geluidjes te maken, etc. Ze laten op allerlei manieren merken dat
ze behoefte hebben aan nabijheid van de verzorger.
3 verschillende typen van onveilige hechtingen:
Vermijdende gehecht: Kind leert dat het niet krijgt wat het nodig heeft. Deze kinderen
zoeken vaak niet meer de veiligheid van de verzorger. Ze richten hun emoties naar
binnen en in sociale relaties houden ze liever afstand.
Angstig/afwerend/ambivalent gehecht: Wanneer de verzorger afwisselend responsief
en sensitief is naar de behoeften van het kind, dan raakt het kind in de war.
Gedesorganiseerd gehecht: Dit type hechting kan ontstaan wanneer de verzorger
voor het kind zowel een bron van steun als een bron van angst is.
5. Kent de termen tegenoverdracht en overdracht.
Overdracht: Het kind draagt (onbewust) gevoelens over op de ouder.
Tegenoverdracht: De ouder draagt (onbewust) in de functie van autoriteit eigen, oude
(kind)gevoelens over op het kind.
6. Weet wat dissociatie is en wat de dissociatieve stoornis
inhoudt.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper AstridTimmermans. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.