Samenvatting Thorax (AKO)
Inhoudsopgave
Casus 1 Hart anatomie en fysiologie / mechanisme van shock .............................................................. 2
Anatomie en fysiologie van hart en bloedvaten ................................................................................. 2
Regulatie van bloeddruk.................................................................................................................... 14
Mechanisme van papillairspier ruptuur, collaps en shock ................................................................ 24
Casus 2 Nier anatomie en fysiologie / nierziekten ................................................................................ 35
Anatomie en fysiologie van de nier ................................................................................................... 35
Lange termijn regulatie van volume, druk en osmolariteit door de nier .......................................... 54
Bepaling van de nierfunctie............................................................................................................... 62
Werking en effect van medicatie ...................................................................................................... 65
Nierziekten ........................................................................................................................................ 70
Casus 3 coronaire perfusie / falen van hart en vaten ........................................................................... 77
Coronaire circulatie en pompfunctie van het hart ............................................................................ 77
Atherosclerose .................................................................................................................................. 84
Angina pectoris en hartinfarct........................................................................................................... 87
Hartkleppen en afwijkingen .............................................................................................................. 99
Perifeer vaatlijden ........................................................................................................................... 101
Casus 4 hartritme en hartfalen............................................................................................................ 104
Electrofysiologie van het hart ......................................................................................................... 104
Ritmestoornissen............................................................................................................................. 109
Chronisch hartfalen ......................................................................................................................... 120
Cardiomyopathie ............................................................................................................................. 122
Casus 5 Dyspnoe? ................................................................................................................................ 125
Anatomie van de longen ................................................................................................................. 125
Fysiologie van de longen ................................................................................................................. 138
Aandoeningen ................................................................................................................................. 150
Casus 6 Cyanose / respiratoire insufficiëntie ...................................................................................... 157
Anatomie ......................................................................................................................................... 157
Gastransport .................................................................................................................................... 158
Ventilatie en perfusie ...................................................................................................................... 161
Aandoeningen ................................................................................................................................. 164
Casus 7 inflammatie in de longen ....................................................................................................... 171
Immunologische mechanismen bij inflammatie ............................................................................. 171
Aandoeningen ................................................................................................................................. 174
,Casus 8 longkanker .............................................................................................................................. 190
Anatomie ......................................................................................................................................... 190
Longkanker ...................................................................................................................................... 192
Ziektebeelden .................................................................................................................................. 197
Casus 9 .............................................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Extra informatie................................................................................................................................... 205
1
,Casus 1 Hart anatomie en fysiologie / mechanisme van shock
Anatomie en fysiologie van hart en bloedvaten
Anatomie en topografie van het hart
Het hart ligt in het mediastinum, grotendeels achter het sternum. Doordat het enigszins gedraaid ligt
bevindt de apex (hartpunt) zich links van het sternum.
Bloedsomloop vindt plaats via een
gesloten systeem van hart, bloedvaten
en enkele organen.
Circulatie functies:
- Zuurstof, voedingsstoffen en
hormonen naar de organen te
transporteren
- Kooldioxide en andere
afvalproducten van stofwisseling
vanaf de organen af te voeren naar
de uitscheidingsorganen.
- Transporteren van bloedstroom
cellen en proteïnen van het
immuunsysteem.
- Transporteren van warmte /
warmtehuishouding bepalen
- Het dichten van lekken (bloedstolling)
2
,Hart wordt verdeeld door een centrale wand (septum) in linker- en rechterhelft. Elke helft
functioneert als een onafhankelijke pomp die bestaat uit:
- Een instroomdeel atrium (boezem). Ontvangt bloed dat terugkeert naar het hart.
- Een uitstroomdeel ventrikel (kamer). Pompt het bloed in de bloedvaten.
Rechterkant ontvangt bloed uit de weefsels en stuurt het naar de longen voor zuurstof.
Linkerkant ontvangt nieuw zuurstofrijk bloed uit de longen en pompt het naar de weefsels door
het hele lichaam.
Hart bestaat uit vier ruimtes: Linkeratrium (LA), rechteratrium (RA), linkerventrikel (LV) en
rechterventrikel (RV). Deze ruimtes worden gescheiden door middel van kleppen en het interatriale
en ventriculaire septum.
De hartwand: deze bestaat uit 3 weefsellagen
- Pericard de buitenste laag die bestaat uit twee zakjes. Het buitenste zakje (pericardium
fibrosum) bestaat uit een stevige bindweefsellaag en de binnenste (pericardium serosum) uit
een dubbelbladig sereuze laag.
o Het pericardium fibrosum is een voortzetting van de tunica adventitia van de grote
bloedvaten erboven en is gedeeltelijk vergroeid met het eronder gelegen diafragma.
Door de bindweefselige en niet-elastische samenstelling voorkomt deze zak
overdistensie (uitrekking) van het hart.
o Het pericardium serosum bestaat uit twee lagen, het pariëtale pericard (buitenlaag)
dat de binnenzijde van de pericardium fibrosum bekleedt en het viscerale pericard
(binnenlaag) wat een voortzetting van het pariëtale pericard is en de buitenlaag van
het myocard bekleedt.
De laag platte epitheelcellen bij het sereuze membraan scheidt pericardiaal vocht uit
in de ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag waardoor deze soepel over elkaar
heen schuiven wanneer het hart klopt.
- Myocard deze bestaat uit gespecialiseerd dwarsgestreept hartspierweefsel, dat alleen in
het hart voorkomt. Het heeft strepen zoals de skeletspier maar staat niet onder controle van
het willekeurig zenuwstelsel.
Het myocard is het dikst bij de hartpunt en wordt naar de basis toe dunner. Gespecialiseerde
spiercellen aan de wand van het atrium scheiden atriale natriuretische peptide uit (ANP).
Het myocard wordt ondersteund door een netwerk van kleine vezels, het fibreus skelet van
het hart. Verder worden de atria en ventrikels gescheiden door bindweefselringen die geen
elektrische prikkels geleiden. Een elektrische prikkel die over de atriumspier trekt, kan de
ventrikels alleen bereiken via het prikkelgeleidingssysteem dat de fibreuze, bindweefselring
tussen de atria en ventrikels overbrugt.
- Endocard deze dunne, gladde membraan bedekt de kamers en kleppen van het hart en
maakt een soepele doorstroming van bloed mogelijk. Het bestaat uit platte endotheelcellen
en is een voortzetting van het endotheel in bloedvaten.
3
,Bloed stroomt het hart in vanuit de venae cava (inferior en superior) in het rechteratrium. Het bloed
stroomt via de tricuspidalisklep naar het rechterventrikel en wordt verder gepompt naar de truncus
pulmonalis, waarvan de opening wordt beschermd door de pulmonalisklep. Vanuit het hart vertakt
de truncus pulmonalis zich in de arteria pulmonalis dextra en sinistra wat het zuurstofarme bloed
naar de longen vervoeren. Twee venae pulmonales per long vervoeren zuurstofrijk bloed terug naar
het linkeratrium. Vervolgens loopt het bloed door de mitralisklep naar de linkerventrikel en deze
pompt het de aorta in, de eerste slagader van de lichaamscirculatie. De aorta opening wordt
beschermd door de aortaklep.
Beide atria en ventrikels trekken tegelijkertijd samen.
4
,Hartkleppen:
Bloed stroomt door het hart in een richting. Twee sets van hartkleppen zorgen ervoor dat het maar
in een richting stroomt. Deze kleppen hangen vast aan bindweefselstrengen (chordea tendineae) die
het doorslaan beletten. De kleppen bestaan uit een dunne bindweefselplaat die met endocard
bekleed is.
De kleppen zijn verschillend in structuur maar hebben wel dezelfde functie = het voorkomen van het
terugstromen van bloed.
Een set tussen de boezems en de kamers (atrioventriculaire kleppen)
o Tricuspidalisklep heeft 3 flappen/klepbladen en zit tussen de rechteratrium en
rechterventrikel.
o Mitralisklep (biscuspidsklep) heeft 2 flappen/klepbladen. Tussen linkerboezem en
linkerkamer
Een set tussen de hartkamers en slagaders (halvemaanvormige kleppen / slagaderkleppen)
o Pulmonalisklep/longslagaderklep tussen de rechterkamer en de longslagader
o Aortaklep/lichaamsslagaderklep tussen linkerkamer en lichaamsslagader (aorta)
De hartkleppen hebben geen spierweefsel en bewegen niet uit zichzelf, ze openen en sluiten passief
door drukverschillen in de bloedstroom die ontstaan door het afwisselend samentrekken en
ontspannen van de boezems en kamers van het hart.
Als de ventrikels zich samentrekken (systole), wordt de druk in de ventrikels hoger dan in de atria en
sluiten de atrioventriculaire kleppen zich, terwijl door de toegenomen druk in de ventrikels de
halvemaanvormige kleppen zich juist openen. Daardoor stroomt het bloed aan de juiste kant het hart
uit. Als de ventrikels zich ontspannen (diastole), wordt de druk in het ventrikel lager dan de druk in
de grote slagaders en door dit drukverschil zullen vervolgens de halvemaanvormige kleppen zich
weer sluiten.
De AV kleppen bestaan uit vrij in de ventrikelholte hangende vliezen (klepslippen / cusps) waarvan er
rechts drie zijn en links twee. De vrije randen van de slippen zijn via peesdraadjes (chordae
tendineae) verbonden aan uitsteeksels van de ventrikelspier, de papillaire spieren, die de klepslippen
tijdens de contractiefase op hun plaats kunnen houden.
De SL kleppen bestaan aan weerszijden uit drie vliezige zakjes die zich als zwaluwnestjes aan de wand
van de uitstroomvaten hechten. Ze richten de stroom vanuit het ventrikel naar het uitstroomvat en
slaan dicht als de druk in het ventrikel onder die in het uitstroomvat komt.
5
, Bloedvaten
Typen vaten
Typen Uitleg / synoniem
Arteriën Slagaders
Kleine arteriën / arteriolen Kleine bloedvaatjes met kringspiertjes in de wand die kunnen samentrekken of
ontspannen. Zijn een soort slagader maar dan een stuk kleiner
Capillairen Haarvaten
Venen Aders
Poortaders Dit zijn bloedvaten die twee organen onderling verbinden en niet rechtstreeks in
verbinding staan met het hart
Bloedvaten variëren aanzienlijk in omvang en de wand ervan bestaat uit drie weefsellagen.
- Tunica advenitia = buitenlaag van bindweefsel en dat een zekere beweeglijkheid toelaat bij
het bewegen van organen. Bevat bloed- en lymfevaten en zenuwen
- Tunica media = middenlaag van glad spierweefsel en elastisch weefsel
- Tunica intima = binnenlaag van plaveiselepitheel genaamd endotheel, waarbij de cellen in de
richting van de bloedstroom uitgestrekt liggen. Daaronder ligt een bindweefsellaag van
subendotheel.
De hoeveelheid spier- en elastisch weefsel in de slagaderen varieert met de omvang en functie. In
groter arteriën (e.g. aorta) ook wel elastische arteriën genoemd, bevat de tunica media meer
elastisch weefsel en minder glad spierweefsel. Daardoor kan de vaatwand uitrekken en de drukgolf
absorberen die het hart veroorzaakt.
Eindstroombaan ter hoogte hiervan gaat het vooral om de
hart
uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsel. Dit
uitwisselingsgedeelte wordt soms ook de microcirculatie
venen arteriën genoemd. De volgende onderdelen maken deel uit van de
eindstroombaan:
Arteriolen
Capillaire vaten
venulen arteriolen Venolen
capillairen
6
,Een eindarterie is een slagader die de enige bron van bloedtoevoer naar een weefsel is, zoals de
vertakkingen van de circulus arteriosus cerebri (cirkel van Willis). Bij occlusie van een eindarterie
sterft het betroffen weefsel af, omdat er geen alternatieve bloedtoevoer is.
De kleinste arteriolen vertakken zich tot kleine vaten (haarvaten/capillairen). Capillairwanden
bestaan uit een laag endotheelcellen op een dun membraan, waardoorheen water- en andere kleine
moleculen passeren. Bloedcellen en grote moleculen zoals plasma eiwitten dringen gewoonlijk niet
door de capillairwanden. De capillairen vormen een groot netwerk van vaatjes die de kleinste
arteriolen en venulen met elkaar verbinden. Het is voor de doorbloeding van organen van belang dat
niet alle capillaire vaten gelijkmatig doorbloed zijn. Om de bloedstroom goed te kunnen reguleren
zijn er precapillaire sfincters van glad spierweefsel aanwezig, die de doorbloeding van een capillair
vat regelen.
Venen (aderen) voeren bloed onder lage druk terug naar het hart. De wanden bestaan uit dezelfde
drie lagen als die van slagaderen maar zijn dunner. Sommige venen hebben kleppen die voorkomen
dat het bloed terugstroomt. Deze kleppen bestaan uit plooien van de tunica intima, verstevigd met
bindweefsel en hun klepbladen zijn semilunair, met de concave kant naar het hart.
7
,Slagader Ader Haarvat
Hoge bloeddruk Lage bloeddruk Lage bloeddruk
Dikke spierwand Dunne spierwand Wand is een cellaag dik
Bevat geen kleppen (alleen semilunaire Bevat kleppen Bevat geen kleppen
kleppen)
Blood stroomt van het hart weg Bloed stroomt naar hart toe Bevindt zich tussen slagaders en aders
Meestal diep in lichaam Aan de oppervlakte Aan de oppervlakte en diep in het
lichaam
Regulatie hartfunctie en de rol van sympathicus & parasympathicus
Hartspierweefsel
Contraherend myocard gespecialiseerd weefsel
Contraherende myocard vormt de grootste massa van de spierlaag van het hart en levert de
arbeid voor de pompwerking.
Gespecialiseerd weefsel zorgt voor impulsvorming en impulsverspreiding over het hart.
- SA-knoop (sinoatriale)
- AV-knoop (atrioventriculaire)
- Bundel van His
- Purkinjevezels
De innervatie van het hart gebeurt via de plexus cardiacus. Deze bestaat uit zowel sympatische als
parasympatische takken.
- Sympathisch vanuit de truncus sympaticus worden verschillende cardiale takken afgegeven.
Deze komen samen in de plexus cardiacus en gaan vervolgens naar de sinusknoop, de AV
knoop, het myocard en de coronairarteriën. Sympatische stimulatie zorgt voor verhoging van
de hartfrequentie, verhoging van de contractiekracht en verwijding van de coronairarteriën.
- Parasympatisch de n. vagus geeft verschillende takken af die allen naar de plexus cardiacus
lopen. Parasympatische stimulatie zorgt voor vertraging van het hartritme, vermindering van
de contractiekracht, geleidingsvertraging en constrictie van de coronairarteriën.
8
, Sympatische vezels Parasympatische vezels
Pre-ganglion vezels kort Pre-ganglion vezels lang
Post-ganglion vezels lang Post-ganglion vezels kort
Prevertebrale ganglia Ganglia vooral in doelwit organen
Neurotransmitters Neurotransmitter
- Acetylcholine (pre-ganglion) - Acteylcholine
- Noradrenaline & adrenaline (post-
ganglion)
Autoritmiciteit het hart wekt zijn eigen elektrische impulsen op en trekt samen zonder
tussenkomst van zenuw- of hormonale signalen.
Speciale systemen voor het generen en voortgeleiden van een AP.
SA knoop klompje gespecialiseerde cellen dat in de wand van het rechteratrium
ligt. Deze cellen genereren de reguliere impulsen omdat ze elektrisch instabiel zijn,
wat ervoor zorgt dat ze regelmatig ontladen (depolariseren). Aangezien de
sinusknoop sneller depolariseert dan andere delen van het hart, bepaalt het
gewoonlijk de hartslag en daarom heet het de primaire pacemaker van het hart.
Activering zorgt voor atriumontractie.
AV knoop klompje neuromusculaire cellen dat in de wand van het atriumseptum ligt.
Gewoonlijk zorgt de AV knoop alleen voor doorgifte van elektrische signalen van de atria
naar ventrikels. Er zit enige vertraging tussen, hierdoor kunnen de atria eerst hun contractie
afronden voordat de ventrikels ermee beginnen. De AV knoop fungeert tevens als secundaire
pacemaker, die de rol van de sinusknoop overneemt als er problemen zijn met die knoop of
met de transmissie van impulsen. De intrinsieke snelheid is echter trager dan die van de
sinusknoop (40 – 60 slagen / minuut).
Bundel van His (purkinje vezels) gespecialiseerde vezels die ontspringen aan de AV
knoop. Vertakt zich in een rechter en linker bundeltak. Binnen het ventriculaire myocard
splitsen de takken zich in fijne vezels (purkinje-vezels). Het complex van de bundel,
bundeltakken en purkinje vezels stuurt elektrische prikkels vanuit de AV knoop naar de
hartpunt, waar de ventriculaire contractie begint als een golf die omhoog en naar buiten
loopt zodat het bloed naar de truncus pulmonalis en aorta wordt gepompt.
Syncytium van cardimyocyten Atriaal, ventriculair; hier is geen pacemaker activiteit.
Het elektrisch syncytium (syncytium=tot massa samengesmolten cellen) is met elkaar
verbonden via gap-junctions. Het AP wordt ook doorgegeven via gap-junctions.
De SA knoop geeft in rust 60-70 prikkels per minuut af die vervolgens verspreiden over beide atria
richting de ventrikels. De enige manier voor een prikkel om naar de ventrikels te komen is via de AV
knoop. Deze AV knoop vertraagt de prikkel om ervoor te zorgen dat de atria voorafgaand aan de
ventrikels contraheren. Distaal van de AV knoop wordt de prikkel doorgegeven via de bundel van His
en vervolgens via de rechter- en linkerbundeltak doorgegeven aan de ventrikels.
Hartminuutvolume (HMV): de hoeveelheid bloed die per minuut door elk ventrikel wordt
uitgestoten. De hoeveelheid die elk ventrikel bij elke contractie uitstoot is het slagvolume.
Een gezonde volwassene heeft in rust een slagvolume van +/- 70 mL en als de hartfrequentie 72 per
minuut is is het HMV 5 L/min.
Slagvolume: wordt bepaald door het bloedvolume in de ventrikels vlak voor contractie (VEDV).
Een verhoogde voorbelasting leidt tot een sterkere myocardcontractie en het slagvolume (en HMV)
zal stijgen.
9