Gedragswetenschappen leerdoelen week 1:
1. Heeft inzicht in de kwantitatieve gegevens ten aanzien van de omvang van de
problematiek van kinderen die opgroeien bij ouder[s] met psychische problemen:
- 1/3 deel van de kinderen met een psychisch zieke ouder krijgt zelf geen
problemen.
- Daarnaast krijgt een even grote groep kinderen tijdelijke (aanpassings)problemen.
- Terwijl het overige derde deel zelf ernstige psychische problemen ontwikkelt, die
overigens zeker niet altijd overeenkomen met de ouderlijke problematiek.
2. Kan de risicofactoren benoemen van KOPP-kinderen t.a.v. : factoren bij de ouder[s],
de gezinssituatie, en het kind zelf:
- De ouder(s):
Ernstige en chronische ouderlijke stoornis. (achterdocht, apathie, angst,
psychoses, huilen, opsluiten, moe, scheiden, gebruik)
Risico neerwaartse spiraal. (relatieproblemen, schulden, geweld,
geïsoleerd raken, gebruik, verwaarlozing)
- De gezinssituatie:
Afwezigheid gezonde ouder (overbelasting, roofbouw, chronische stress)
Beperkte draagkracht van gezonde ouder.
Slechte relatie tussen de ouders.
Disfunctionele ouder-kind interactie. (responsiviteit en
onvoorspelbaarheid en lichamelijk contact)
- Het kind:
Erfelijke factoren.
Onveilig gehecht kind.
Aangeboren kwetsbaarheid (extra gevoelig voor bizar gedrag, ouder
bezoeken in psychiatrisch ziekenhuis, zelfmoordpogingen = stress)
Gezonde ouder die ziek wordt (verlies met name bij oudere kinderen, dus
rouw)
Jonge leeftijd als ouder ziek wordt.
3. Kan met behulp van casuïstiek uitleggen hoe risicofactoren zich uiten in concreet gedrag:
- Hoe uiten zich problemen bij kinderen?
Marja, 40 jaar, zij schrijft: dat mijn moeder aan schizofrenie lijdt, heeft mijn leven
vooral beïnvloed omdat zij totaal geen ziektebesef had. Ik was volgens mijn
moeder voortdurend in gevaar. De bedreigingen die haar psychosen
voortbrachten, waren er volgens haar ook voor mij. Ik moest haar helpen ‘de
misdadigers’. Ze zei dat ik werd verkracht, beschoten en gemanipuleerd.
Een gebrek aan ziekte-inzicht blijkt een grote risicofactor te zijn. Het blijkt dat
een gebrek aan ziekte-inzicht in verband gebracht kan worden met problematisch
ouderlijk gedrag en kindermishandeling. Ziekte-inzicht daarentegen voorspelt
, een beter ziekteverloop, trouw aan behandeling en het slikken van medicijnen en
beter psychosociaal functioneren.
4. Is in staat te beschrijven hoe inzichten uit de stromingen in de psychologie (GDW1) te
herkennen zijn in de problematiek van de KOPP- kinderen:
- Hoe belangrijk is de gehechtheidsstijl en dus de responsiviteit en betrokkenheid van de
opvoeder? Veilig gehechte kinderen lijken op korte en lange termijn beter af te zijn. Zij
zijn als baby’s beter probleemoplossers, als tweejarigen creatiever in het symbolische
spelen en als peuters aantrekkelijker speelkameraden voor leeftijdsgenootjes, in
vergelijking met onveilig gehechte kinderen. Op tienjarige leeftijd hebben kinderen die
met vijftien maanden veilig gehecht waren, meer en betere vriendschappen dan kinderen
die destijds onveilig gehecht waren.
- De reden voor deze langetermijneffecten zoekt Erikson (kritische leerling van Freud) in
het vertrouwen in andere mensen dat de eerste gehechtheid met de opvoeder
genereert. Volgens de theorie van het interne werkmodel zijn de effecten te verklaren
door de denkbeelden die het veilig gehechte kind creëert van zichzelf en andere mensen.
Zij helpen het kind om gebeurtenissen te interpreteren en verwachtingen te scheppen
over de bedoelingen van anderen. Er ontstaan vastomlijnde ideeën over belangrijke
zaken. Is de wereld veilig? Kan ik vertrouwen op andere mensen? Mag ik er zijn? Goed
nieuws dus voor het veilig gehechte kind.