Vastgoedmarkten kwartiel 1.1 2016/2017
Vastgoed en vastgoedmarkten
Vastgoed: Vaak een object aangewezen, aangeduid (Huis, kantoor)
De totale vraag naar en het totale aanbod van goederen (bijv. huis, kantoor of grond). Het resultaat
van marktwerking is prijsvorming van een goed.
De vastgoedmarkten bestaat niet, er zijn allemaal vastgoed (deel) markten.
- Grondmarkt
- Kantorenmarkt
- Winkelmarkt
- Woningmarkt
- etc.
Productie factoren: (Klassieke productie factoren)
1. Natuur Bijv. pacht (huur)
2. Arbeid Bijv. loon, winst uit ondernemerschap
3. Kapitaal (goederen) Bijv. inkomsten uit verhuur van een gebouw
4. Informatie
5. Ondernemerschap
Nutsmaximalisatie: met schaarse beschikbare middelen trachten maximaal nut te bereiken door het
maken van keuzen.
Welvaart: welvaart is de mate waarin de spanning tussen behoeften en beperkte middelen is
opgeheven. Op het moment dat mensen over veel goederen en diensten kunnen beschikken om hun
behoeften te bevredigen is er sprake van een hoge welvaart.
Behoefte: menselijk verlangen waaraan voldaan wordt door de beschikking over schaarse goederen
en diensten. Behoeften zijn in principe oneindig.
Primaire behoeften: Voedsel, onderdak, kleding. De behoeften die je nodig hebt om te leven.
Secundaire behoeften: Luxegoederen.
Stoffelijke behoeften: tastbare goederen bijv. auto’s
Onstoffelijke behoeften: Niet tastbare goederen, bijv. dienstverlening, trein.
Individuele behoeften: individueel verschillend per consument waarbij ook individueel in kan worden
voorzien bijv. muziek, mode
Collectieve behoeften: die bij groepen consumenten bestaan maar lastig individueel in zijn te
voorzien bijv. onderwijs, rechtspraak, veiligheid. (rijk, lagere overheden en
socialezekerheidsinstellingen)
Modaal inkomen: Het meest voorkomende inkomen
Nominaal inkomen: Het inkomen in absolute waarde bijvoorbeeld 2.200 euro per maand
Reëel inkomen: Het inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die hiermee gekocht kunnen
worden. Koopkracht.
De overheid int geld door onder andere belastingen en premies. (bij primaire inkomen: beleggers,
ondernemers en werkenden)
,Overheid uitgaven:
1. Collectieve behoeften zoals onderwijs, veiligheid, etc.
2. Consumptie door de overheid zelf
3. Inkomensvoorziening voor behoeftigen, zoals uitkeringen.
Consumptiegoederen (brood, droger, televisie, etc. door huishoudens aangeschaft)
Kapitaalgoederen (gebouwen, machines, etc. om te kunnen produceren) > investeringen
De overheid produceert daarnaast ook goederen en diensten, denk aan scholen en wegen.
Vormen van economische orde:
Centraal geleide planeconomie: Sterk aanwezige overheid
Vrijemarkteconomie: zwak aanwezige overheid
Georiënteerde markteconomie: overheid reguleert in een vrijemarkteconomie
Macro- economie : Nederland of grotere verbanden (bijv. EU)
Meso – economie : Bedrijfstak
Micro – economie : Individuele consumenten en bedrijven
In de macro-economie wordt gekeken naar productie, consumptie en overheidsgedrag van een land
als geheel of op een nog grotere schaal.
Economische indicatoren op macroniveau:
Binnenlandse indicatoren:
1.Groei bruto binnenlands product
2.Conjuncturele situatie
3.Index consumentenvertrouwen
4.Ontwikkeling werkloosheid, lonen en arbeidsproductiviteit
5.Prijsontwikkeling
6.Orderportefeuille bedrijven
Buitenlandse indicatoren:
1.Renteontwikkelingen
2.Ontwikkeling export en import
3.Ontwikkeling wisselkoersen
4.Verloop van de dollarkoers
5.Ontwikkeling energieprijzen
CPB (Centraal Plan Bureau) geeft prognoses hoe het staat met de economische ontwikkeling van
Nederland.
Conjunctuur = een meerjarige ontwikkeling van de economische activiteit van een land, afgemeten
aan de nationale productie (= BBP (bruto binnenlands product) van dat land. Het gaat hier dan om
de aanbodzijde van de economie.
Conjunctuurgolf boven de trend = hoogconjunctuur
Conjunctuurgolf onder de trend = laagconjunctuur.
, De structuur van de economie heeft te maken met ontwikkelingen in de aanbodzijde van de
economie. Aanbodzijde van de economie heeft te maken met op welke wijze de productiefactoren
(natuur, arbeid, etc.) in een land worden ingezet.
Bedrijfstak: groep van ondernemingen die verwante bewerkingen uitvoeren op dezelfde markt
binnen de bedrijfskolom. Voorbeeld > Makelaardij
Een branche is een groep ondernemingen die binnen een bedrijfstak weer specifieke
overeenkomsten vertonen in hun productieproces of dienstverlening.
Voorbeeld > Bedrijfsmakelaardij , Woningmakelaardij
Structuur Gedrag Resultaat (SGR)-model: methode om de concurrentiebepalende factoren voor een
bedrijfstak en de daarin opererende onderneming te bepalen.
S= Structuur van de markt: Wat zijn de kenmerken van de markt waarin de onderneming functioneert
(type marktvorm;)? aantal aanbieders? aard van het product? Toetredingsmogelijkheden? Etc.
G= Gedrag: Hoe moet ondernemer zich gedragen afhankelijk van de structuur van de markt? Waar
ziet hij kansen en hoe speelt hij hier op in?
R=Resultaat: Het gedrag van de ondernemer leidt tot een bepaald resultaat.
Meerder vastgoedmarkten:
Grondmarkt
Woningmarkt
Kantorenmarkt