Hoofdstuk 1. Cultuur, communicatie en
wereldburgerschap
1.1 Cultuur: zichtbaar en onzichtbaar
Cultuur als ui:
1. Tastbare zaken (buitenste laag) – artefacten – fietspaden, lange mensen, brood als lunch
2. Normen en waarden – geschreven en ongeschreven standaarden voor correct en ongewenst
gedrag – op tijd komen, opstaan voor een oudere in de bus, kaartje sturen naar zieke
3. Basiswaarden (diepste laag) – abstract en onzichtbaar, leren ze al voor we 7 zijn, we zijn ons hier
niet bewust van, maar toch wordt onze beleving van de wereld sterk gevormd hierdoor.
Interculturele communicatie -> bewustworden van basiswaarden van andere culturen.
1.2 Definitie van cultuur
Cultuur met de grote C = literatuur, kunst, muziek, theater, etc.
Cultuur met de kleine c = de patronen van denken, voelen en handelen die we hebben aangeleerd,
waar we mee vertrouwd zijn en die we delen met anderen uit onze gemeenschap. Cultuur is de
collectieve mentale programmering die de leden van een groep onderscheidt van die van andere
groepen.
1.3 Culturele programmering
Programmering: cultuur is aangeleerd via:
- Opvoeding – “Geef es netjes een hand!”
- Socialisatie (omgaan met anderen) – Door omgang met anderen leer je aanvoelen hoe stevig
je een hand moet schudden, met de bijbehorende juiste glimlach en mate van oogcontact
- Normen en waarden – Opstaan voor ouderen in de bus
- Waarneming
Er zijn 3 niveaus van programmering:
- Menselijke natuur – Als je al dagen geen eten hebt gehad, zoek je iets te eten en eet dat met
je handen op
- Culturele programmering – Voedsel op een bord leggen en met mes en vork eten
- Individuele programmering – Ervoor kiezen geen gebruik te maken van je mes en vork
1.4 Cultuur en subculturen
Cultuur gaat niet alleen per land, maar er zijn veel subgroepen en subculturen waar we bij horen.
Bijvoorbeeld werelddeel, stad/platteland, leeftijd, geloof, sociale klasse, beroep, hobby, etc.
1.5 Interculturele communicatie
Communicatie = het uitwisselen van informatie. Jij bent de zender, jouw informatie wordt gecodeerd
door het gebruik van de juiste taal, gebaren of non-verbale uitdrukkingen. De informatie wordt
overgebracht door een kanaal dat het medium voor communicatie is (mondeling-lucht en ruimte
1
,tussen jullie, geschreven-papier, email-internet). De ontvanger decodeert de boodschap en reageert
of geeft feedback, waardoor het proces dus een rondgaand proces is.
Interculturele communicatie = de communicatie tussen zenders en ontvangers uit verschillende
culturen.
1.6 Communicatieruis
Ruis = alles wat een boodschap verstoort of blokkeert, wat de ontvanger afleidt of wat ervoor zorgt
dat de boodschap niet begrepen wordt.
- Externe/fysieke ruis = verstoring vanuit de omgeving.
- Interne/psychologische ruis = emoties, zorgen of persoonlijke vooroordelen die je ervan
weerhouden echt aandacht te hebben voor wat er wordt gecommuniceerd.
- Culturele ruis = wanneer verschillen in culturele programmering de boodschap beïnvloeden.
1.7 Het TOPOI-model, een interventie bij culturele ruis
Topoi:
- Taal
- Verbale taal -> duidelijk vastgelegde betekenissen, maar kan verschillende
betekenissen hebben, wat verwarrend kan zijn.
Ik zie je om half drie = half drie, maar in andere talen half vier
- Non-verbale taal -> kan behoorlijk verschillen in betekenis / interpretatie
- Ordening
- Zienswijze(n) van de deelnemers. Wat is ieders kijk/waarden/normen/etc.?
Verschillende referentiekaders. Wat voor jou normaal is, kan niet zo logisch lijken
voor een ander. Er is nooit slechts één waarheid/werkelijkheid.
- Personen
- De relatie kan de betekenis van wat wordt gezegd bepalen/veranderen.
- Symmetrische relaties = relaties tussen gelijken (vrienden, broers/zussen)
- Complementaire relaties = relaties tussen mensen waarbij een verschil in
autoriteit bestaat (ouders/kinderen, teamleiders/teamleden)
- Organisatie
- De sociale en professionele context van het communicatieproces.
Organisatiestructuren waarmee we niet vertrouwd zijn kunnen de oorzaak zijn van
misverstanden.
- Inzet/Invloed
- Wat is het doel van het gesprek? Wat zijn de bedoelingen, behoeften en motieven
van de deelnemers?
Drie sleutelvragen voor interventie:
- Wat is mijn aandeel in het misverstand?
- Wat is het aandeel van de ander in het misverstand?
- Wat is de invloed van de sociale omgeving – de normen, waarden en heersende opvattingen?
1.8 Wereldburgerschap
1.8.1 Definitie
Wereldburgerschap = een bewustzijn dat zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de lokale of
nationale gemeenschap, inzicht in internationale ontwikkelingen, empathie met en respect voor
2
, mensen uit andere delen van de wereld, reflectie op de vele verbanden tussen de persoonlijke
situatie en de omstandigheden elders, en de bereidheid daar conclusies aan te verbinden. Het
stimuleert om op actieve wijze globale uitdagingen aan te gaan en op te lossen, en op proactieve
wijze bij te dragen aan een wereld met meer vrede, tolerantie, inclusie en veiligheid.
Wereldburgerschap is een competentie die kennis en vaardigheden omvat, maar bovenal houding en
gedrag.
1.8.3 Wereldburgerschapscompetenties
- Een attitude om groepsidentiteit en meerdere identiteiten te begrijpen. Interculturele
sensitiviteit – empathie, solidariteit en respect voor diversiteit.
- Kennis en cognitieve vaardigheden t.a.v. mondiale zaken en universele waarden.
- Niet-cognitieve vaardigheden en gedrag: sociale vaardigheden communicatieve vaardigheden
en talent voor netwerken.
- Het vermogen om in samenwerking met anderen te handelen voor het gezamenlijke belang
op lokaal, nationaal en globaal niveau om een vrediger en duurzamer wereld tot stand te
brengen.
Hoofdstuk 2. Intercultureel communiceren met de zes
basiswaarden van Hall
1. Communicatie in hoog/laagcontextculturen
2. Monochroon/polychroon
3. Persoonlijke afstand
4. Langzame/snelle boodschappen
5. Langzame/snelle informatiestromen
6. Keten van handelingen
2.1 Communicatie in hoogcontext- en laagcontextculturen
2.1.1 Laagcontextcultuur
Direct. Informatie wordt expliciet gecommuniceerd: met woorden, gesproken of geschreven. Mensen
hebben de behoefte om informatie te structureren in segmenten/delen/compartimenten. Informatie
komt niet eenvoudig en soepel over; veel blijft verborgen in die aparte compartimenten. Als mensen
met elkaar omgaan hebben ze behoefte aan gedetailleerde achtergrondinformatie.
= de norm in Nederland. Angelsaksische, taalkundig Germaanse gebieden: Noordwest-Europa, Noord-
Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland.
2.1.2 Hoogcontextcultuur
Indirect. Een deel van de boodschap zit in de persoon zelf en in de context. Veel impliciet, non-
verbaal. Onder context valt ook het geheel van de historische achtergrond, relatie, status, sfeer, tijd,
plaats van communicatie. Mensen leven in grote gemeenschappen en beschikken over brede
netwerken, waarbij persoonlijke en zakelijke netwerken in elkaar overvloeien. Men begint met de
context, komt pas later met het te maken punt. Hoofdpunten dus niet gescheiden van details, maar
geheel.
3