Kleine Gids Kindermishandeling
Hoofdstuk 1 - De geschiedenis van kindermishandeling
1.1 Eind negentiende eeuw: opkomst kinderbescherming
Mensen keken rond 1877 met andere ogen naar kinderen, namelijk als onvoorwaardelijk bezit van ouders en als
verzekering voor inkomen en verzorging voor de oudere dag. Ingrijpen gebeurde zelden.
Cort van der Linden werd in 1896 adviseur van de regering om na te denken over een nieuwe wetgeving voor
verwaarloosde en criminele jongeren. Het advies kwam in 1898, onder de naam ‘Het vraagstuk van de
verzorging der verwaarloosde kinderen’. Dit leidde tot de Nederlandsche Bond tot Kinderbescherming in 1899.
Dit was ook het begin van de erkenning van kindermishandeling.
Het woord kindermishandeling werd alleen nog niet gebruikt, er werd alleen gesproken van verwaarlozing.
Kindermishandeling werd daarnaast vooral gezien als een bedreiging voor de samenleving. Het mishandelde
kind was een crimineel in de drop, waartegen de maatschappij beschermd moest worden.
1.2 Kinderwetten 1905
Overheidsbemoeienis met het gezinsleven werd met argusogen bekeken.
Een eerste poging om het welzijn van het kind te verbeteren was het Kinderwetje van Van Houten uit 1874.
Hierin werd fabrieksarbeid verboden voor kinderen onder de twaalf jaar. Helaas bracht deze wet weinig echte
verandering.
Een wet die wél voor verandering zorgde was de Leerplichtwet die in 1901 werd ingevoerd.
De Kinderwetten werden echt toegepast in 1905. Deze bestonden uit drie delen:
1. De Burgerlijke Kinderwet ging over de ouderlijke macht en de eventuele instelling van voogdij
2. De Strafrechtelijke Kinderwet ging over de aanpak van kinderen, die een misdrijf hadden gepleegd
3. De Kinderbeginselenwet ging over de oprichting van instanties die de praktische uitvoering van de
eerste twee wetten moest uitvoeren
Er kwam een algemene gedachte dat ouders er moesten zijn voor kinderen en dat opvoeden een plicht is.
1.3 Jaren zestig: omslag in het denken, de ontdekking van kindermishandeling en de eerste cijfers over de
omvang in Nederland
Er was nauwelijks belangstelling voor kindermishandeling. Wel werd onderkend dat sommig eouders blijkbaar
niet in staat waren hun kinderen op te voeden tot nette burgers. Deze kinderen en hun ouders vielen onder het
aandachtsgebied van de Raad voor de Kinderbescherming.
De Amerikaanse kinderarts Henry Kempen legde in 1962 het verband tussen onverklaarbare ziekten en
botbreuken en het verschijnsel kindermishandeling. Door de publicatie van Kempe kwam het besef, de
“ontdekking” dat ouders geweld kunnen uitoefenen op hun kinderen.
Daarna kwam het besef dat niet alleen artsen, maar ook maatschappelijk werkers en kinderbeschermers
geactiveerd moesten worden, maar dit bleef bij een noodkreet omdat niet duidelijk was hoe dit moest en er was
geen ervaring met de preventie van kindermishandeling.
De eerste cijfers over de omvang
Het is niet eenvoudig om de cijfers uit 1967 te verifiëren, want deze cijfers berusten puur op schattingen. Dit
versterkte wel de vraag naar onderzoek om een goed beeld te krijgen van het voorkomen van
kindermishandeling.
De overheid stelde in 1969 een onderzoekscommissie in om te komen tot een aanpak van kindermishandeling.
Dat leidde in 1972 tot de oprichting van het Bureau Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling (BVA).
Artsen en anderen die vermoedens van kindermishandeling hadden, konden die bij de vier aangestelde
vertrouwensartsen melden.
,1.4 Jaren zeventig en tachtig: betuttelende aanpak kindermishandeling
.In 1990 had het jeugdzorgbeleid een betuttelend tintje. De hulpverleners probeerden de problemen in het gezin
in het geheim op te lossen. Hulpverleners in de jaren zeventig en tachtig namen vooral óver de hoofden van de
ouders heen beslissingen waarvan zij dachten dat het goed was voor het gezin.
1.5 Eind vorige eeuw: wetgeving verbetert rechtspositie ouder en kind
In 1992 werd de Wet op de jeugdhulpverlening ingevoerd. Hulpverlening moest zo tijdig mogelijk, in zo licht
mogelijke vorm, zo kort mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis gegeven worden. Dit is het zogeheten ‘zo-zo-zo
beleid’. Bovendien stelde de wet het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in, dat zich specifiek
richtte op de signalering van kindermishandeling.
Op 1 januari 2015 is een nieuwe Jeugdwet ingevoerd. Gemeenten hebben hierin de verantwoordelijkheid en de
regie over de Jeugdzorg, in plaats van het Rijk en de provincies. Dit had ook gevolgen voor de Meldpunten
Kindermishandeling.
1.6 Begin deze eeuw: roep om preventieve aanpak
De zaken ‘het meisje van Nulde’ en ‘Savanna’ zorgen voor een grote verontwaardiging onder mensen in
Nederland. Ze waren verbaasd over het gebrek aan preventie door de jeugdhulpverlening. Kinderen konden niet
voldoende beschermd worden.
In de zaak Savanna werkten betrokken instanties langs elkaar heen, werden signalen van de mishandeling
genegeerd of niet doorgeven, luisterde de gezinsvoogd te veel naar Savanna, liet de manager van Bureau
Jeugdzorg de voogd teveel zelf opknappen en stuurde hij het dossier van het gezin niet door toen het naar
Alphen aan de Rijn verhuisde.
De dood van Savanna en de vervolging van haar gezinsvoogd heeft de eerste jaren daarna geleid tot een meer
alerte beleidsvoering van de jeugdzorg en een toename van het aantal begeleidingen door gezinsvoogden, het
zogeheten Savanna effect.
De RAAK-aanpak
RAAK staat voor Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling. Deze actiegroep heeft 10 stellingen:
1. Geweld tegen kinderen is ontoelaatbaar
2. Kindermishandeling verplicht melden
3. Aanpak kindermishandeling gaat boven privacy van de ouder
4. Steun bij opvoeding voor elke ouder
5. Maatregelen bij bedreigde ontwikkeling
6. Werken met kinderen als beroep: beter opleiden en beter betalen
7. Op school: het kind is persoon, burger en leerling
8. De rechten van het kind in de grondwet
9. Het kind heeft recht op eigen verantwoordelijkheden
10. Aparte minister voor jeugdbeleid vereist
De 10e stelling van RAAK had effect: in 2007 werd voor het eerst een Ministerie voor Jeugd en Gezin
ingesteld, echter dit werd in 2010 weer afgeschaft.
Van 2008 tot 2010 is de RAAK methode in 35 regio’s in Nederland uitgevoerd. Alle regio’s hebben een
werkplan gemaakt over de samenwerking, hoe te handelen en geschoold te worden.
De RAAK aanpak kent vijf niveaus
1. Algemene preventie voor iedereen
2. Preventie voor gezinnen in risicosituaties
3. Specifieke preventie gericht op ouders en kinderen die op grond van individuele risicofactoren
geselecteerd worden
, 4. Ingrijpen bij vroege signalen gericht op individuele gezinnen waarin zich al problemen voordoen zoals
psychische problemen en overspannenheid
5. Daadwerkelijke bescherming en hulpverlening bij vermoedens of constatering van kindermishandeling
1.7 2010 en verder: veiligheid en handelen centraal
Na de RAAK-periode hebben een aantal opvolgende onderzoeksrapporten ervoor gezorgd dat het kabinet vindt
dat de overheid sneller moet ingrijpen als ouders niet in staat zijn de veiligheid van hun kind te waarborgen,
vooral als het om baby’s en jonge kinderen gaat.
De taak van de overheid is om kinderen veiligheid te bieden, wanneer ouders dat niet of niet voldoende doen.
Het kabinet zorgt er ook voor dat de professionals in het veld voldoende geschoold zijn om deze taak ook goed
uit te voeren.
In het nieuwe Actieplan Aanpak Kindermishandeling staan drie pijlers centraal
1. Voorkomen
2. Krachten bundelen door multidisciplinaire aanpak
3. Aanpakken van fysieke mishandeling en seksueel misbruik
Daarnaast is de wettelijke meldcode ingevoerd.
1.8 2015-2018: jeudgagenda
Gemeenten, beroeps- en cliëntenorganisaties en kennisinstituten willen samen de gewenste vernieuwingen
realiseren: lokaal, regionaal en landelijk. Centraal staat de veiligheid en bescherming van jeugdigen.
Dit gebeurt in het ondersteuningsprogramma Veilig Thuis en via een zestal Living Labs. De gemeenten van het
Living Lab tellen een eigen lokale agenda op, afgestemd op hun eigen specifieke context, met verbeterpunten en
knelpunten die ze willen aanpakken.
De focus van de aanpak is doe wat lokaal werkt en deel deze good practices landelijk.
, Hoofdstuk 3 - Aanpak kindermishandeling
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de belangrijkste maatregelen uit 2007-2010 en de periode daarna.
3.1 Invoering sluitende aanpak in heel Nederland
De gemeenten hebben afspraken gemaakt met lokale en regionale partners over de aanpak van
kindermishandeling en het trainen/scholen van professionals. Er is vooral geïnvesteerd in protocollen om
kindermishandeling te signaleren en te melden. Dit heeft mogelijk bijgedragen aan een toename van het aantal
adviesvragen, consulten en meldingen bij het voormalige AMK.
3.2 Opvoedingsondersteuning via de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)
In 2008 zijn de eerste CJG opgericht. In 2011 had iedere gemeente minstens een centrum en moest die gemeente
ervoor zorgen dat ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals ergens terecht kunnen met hun vragen
over opvoeden en opgroeien. Bij zwaardere problemen nemt de jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg het over.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de signalen van kindermishandeling werden onderkend, geïnterpreteerd en
dat er passende hulp werd gegeven.
3.3 Publiekscampagne tegen kindermishandeling
De campagne in 2009 heette ‘Wat kan ik doen?’ en richtte zich op maatschappelijke bewustwording. Op een
website stonden tips over wat iemand kon doen als hij vermoedens heeft van kindermishandeling.
3.4 Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
In 2007 werd de Meldcode ontwikkeld. Dit bevat een stappenplan voor beroepskrachten bij signalen van
huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is een onderzoek gedaan naar de Meldcode. De resultaten van het
onderzoek hebben ertoe geleid dat het gebruiken van een meldcode op 1 juli 2013 verplicht is geworden bij
beroepsgroepen die te maken kunnen krijgen met kindermishandeling en huiselijk geweld.
De verplichte meldcode geldt voor:
● Gezondheidszorg
● Onderwijs/kinderopvang
● Maatschappelijke ondersteuning, waaronder de sectoren welzijn en sport
● Jeugdzorg
● Justitie
● Medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)
In het Medisch Centrum Haaglanden werd onderzoek gedaan naar het protocol waarbij op de spoedeisende hulp
ouders extra werden gescreend welke slachtoffer waren van huiselijk geweld, die verslaafd bleken of
zelfmoordpogingen ondernomen. Hieruit bleek dat door deze extra screening kindermishandeling in ruim 90%
van de gevallen bevestigd kon worden door experts van het AMK. Dit heeft aanleiding gegeven tot de invoering
van de zogenaamde kindcheck bij de wettelijke meldcode. Professionals die met volwassenen werken zijn
verplicht om in bepaalde gevallen te onderzoeken of zijn/haar cliënt minderjarige kinderen heeft waarvoor
hij/zij zorgt.
De verplichte meldcode kent (nog) geen meldplicht. Bij een meldplicht moet de professional zijn vermoeden
van geweld melden bij andere instanties.
De wet meldcode kent wel een wettelijk meldrecht. Professionals met een beroepsgeheim of andere zwijgplicht
hebben het recht om vermoedens van kindermishandeling te melden, ook als ze daarvoor van de betrokkene
geen toestemming krijgen.
3.4.1 Effectiviteit invoering meldcode
In 2015 is onderzoek gedaan naar de Meldcode. De bekendheid van de meldcode bij professionals uit de diverse
sectoren is over het algemeen zeer goed. De meldcode wordt ook gezien als een legitimering om stappen te