SAMENVATTING KT3
MARIEKE DE BOER
,Inhoud
AFPF........................................................................................................................................................2
Casus 1................................................................................................................................................2
Casus 2................................................................................................................................................9
Casus 3..............................................................................................................................................15
Casus 4..............................................................................................................................................21
Casus 5..............................................................................................................................................27
Casus 6..............................................................................................................................................31
Casus 7a............................................................................................................................................40
Casus 7b............................................................................................................................................53
Verpleegkunde......................................................................................................................................60
Theoretisch kader voor de verpleegkundige beroepsuitoefening.....................................................63
Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen...................................................................................68
Klinisch redeneren bij ouderen.........................................................................................................71
Recht.....................................................................................................................................................73
2 Professionaliteit.............................................................................................................................73
5 De behandelovereenkomst............................................................................................................75
6 Dossier en inzage...........................................................................................................................77
7 De positie van ouders en hun kinderen.........................................................................................78
Onderzoek............................................................................................................................................81
1
,AFPF
Waugh, A. & Grant, A. (2013). Ross en Wilson Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte
Beers, M., Fletcher, A. & Jones, T. (2005). Merck Manual Medisch handboek
Bijl, B. van de. (2015). Hulpboek Medische Kennis: veelvoorkomende stoornissen
McFadden, R. (2015). Farmacologie
Casus 1
Reukfunctie van de neus
De neus is het reukorgaan (olfatie). Zenuwuiteinden die geur opvangen zitten in het dak van de neus
in het gebied van de lamina cribrosa en de bovenste conchae. Deze zenuwuiteinden worden
gestimuleerd via door de lucht vervoerde geuren. De hieruit voortvloeiende zenuwsignalen worden
door de twee nervi olfactorii (eerste hersenzenuwen) naar de hersenen gestuurd. Zodra de
zenuwimpulsen daar zijn aangekomen worden ze als geur ervaren.
Trachea
De trachea bestaat uit drie weefsellagen en wordt opengehouden door 16 tot 20 onvolledige (c-
vormige), op elkaar liggende hyaliene kraakbeenringen. De ringen zijn open aan de achterzijde. Het
kraakbeen is omgeven door een mantel van gladde spieren en bindweefsel, die ook de achterwand
vormen, waar de ringen onvolledig zijn. Het zachte weefsel van de achterwand ligt tegen de
oesophagus. De kraakbeenderen van de trachea worden bedekt door drie weefsellagen.
- De buitenste laag bevat fibreus en elastisch weefsel en omhult de kraakbeenderen.
- De middelste laag bestaat uit kraakbeen en gladde spieren die in een spiraal om de trachea
gewikkeld zijn. Er is wat losmazig bindweefsel dat bloed- en lymfevaten en autonome
zenuwen bevat. De vrije uiteinden van het onvolledige kraakbeen zijn verbonden door de
tracheale spier, waarmee de tracheale diameter kan worden afgesteld.
- De bekleding bestaat uit cilinderepitheel met trilharen, dat slijm afscheidende bekercellen
bevat.
Functies trachea
Ondersteuning en toegankelijkheid: tracheaal kraakbeen houdt de trachea permanent open, maar de
zachte weefselbanden tussen het kraakbeen bieden flexibiliteit, zodat het hoofd en de nek vrij kunnen
bewegen zonder de luchtweg te knikken of te blokkeren. Doordat er aan de achterzijde geen
kraakbeen zit, kan de trachea wijder en nauwer worden in reactie op zenuwprikkels en kan de
oesophagus ongehinderd uitzetten tijdens het slikken.
Mucociliair transport: dit is het synchroon en regelmatig bewegen van de trilharen van het slijmvlies
dat slijm met aanhangende deeltjes omhoog naar de larynx drijft, waar het wordt doorgeslikt of
opgehoest.
Positie en grove structuur longen
De longen hebben een top, basis, costaal oppervlak en een mediaal oppervlak. De top of apex is rond
en loopt omhoog tot de nekbasis. De basis is hol en halvemaanvormig en ligt op het thoracale
oppervlak van het diafragma.
Het costale oppervlak is bol en ligt direct tegen de costale kraakbeenderen, de ribben en de
tussenribspieren aan.
Het mediale oppervlak is hol en neemt een ruwweg driehoekig gebied in dat de longpoort (hilus) heet,
ter hoogte van de vijfde, zesde en zevende borstwervel. Bloedvaten en luchtwegen komen binnen en
2
, vertrekken bij de hilus. Dat zijn onder meer de primaire bronchus, de arteria pulmonalis die de long
van bloed voorziet, de twee venae polmonales die zorgen voor de afver, de arteriae en venae
bronchiales, lymfevaten en zenuwen.
Het gebied tussen de longen is het mediastinum. Hierin liggen het hart, de grote bloedvaten, de
trachea, de rechter en linker stambronchus, oesophagus, lymfeklieren, lymfevaten en zenuwen.
De rechterlong is onderverdeeld in drie afzonderlijke kwabben: bovenste (lobus superior), middelste
(lobus medius) en onderste (lobus inferior). De linkerlong is kleiner omdat het hart ruimte links van de
middelllijn inneemt. Deze is onderverdeeld in slechts twee kwabben. De afscheidingen tussen de
kwabben heten fissuren.
Pleura en pleuraholte
De pleura is een gesloten zak van sereus membraan (een voor elke long) die een kleine hoeveelheid
sereuze vloeistof bevat. De long is al het ware in deze zak gestulpt en wordt op deze manier omgeven
door twee lagen: één die aan de long vastzit (pleura visceralis of pulmonalis) en één aan de wand van
de borstholte (pleura parietalis).
De pleuraholte is slechts een potentiële ruimte en bevat geen lucht. Bij gezonde mensen worden de
twee lagen gescheiden door een dun laagje sereuze vloeistof (pleurale vloeistof), zodat ze over elkaar
heen kunnen glijden en er geen wrijving ontstaat tijdens de ademhaling. De sereuze vloeistof wordt
afgescheiden door de epitheelcellen van de membraan. De twee lagen pleura en de sereuze vloeistof
ertussen werken als twee glasplaatsjes met een dun laagje water. Ze glijden makkelijk over elkaar
heen maar kunnen moeilijk gescheden worden. Als één van de pleurae wordt doorboord, klapt de
onderliggende long in doordat hij zich uit zichzelf elastisch samenvouwt.
Pulmonale bloedvoorziening
De truncus pulmonalis splitst zich in een rechter en een linker arteria pulmonalis, die gedeoxygeneerd
(zuurstofarm) bloed naar elke long transporteren. Eenmaal in de longen splitst iedere longslagader
zich in vele takjes, die uiteindelijk eindigen in een dicht netwerk van capillairen rond de wanden van de
alveoli. Deze wanden en haarvaten bestaan elk uit slechts één laag afgeplatte epitheelcellen. De
uitwisseling van gassen tussen lucht in de alveoli en bloed in de capillairen vindt plaats via deze twee
cellen, die allebei een zeer dunne basale membraan hebben (samen de alveolaire capillaire
membraan genoemd). De longcapillairen komen bij elkaar en vormen zo twee longvenen (venae
3