KT5 onderzoekend handelen
De student heeft een begrip van wat ‘denken’ is, zodanig dat hij/zij actief en met
voorbeelden kan bijdragen aan een inhoudelijke uitwisseling over dit thema, waarbij
volgende aspecten kunnen worden betrokken:
- spontaniteit, beperkingen in controle en bijvangst
Bijvangst = gedachten die spontaan aanvliegen en waar je niet zoveel mee kan
(heb ik de deur wel op slot gedaan?)
- waarheid, interpretatie, vertekening, biases (selectief waarnemen)
- het verschil tussen brain en mind
Brain (hersenen) is een fysiek orgaan dat verantwoordelijk is voor alle ontvangst
en verspreiding van de informatie naar de lichaamsdelen
Mind (geest) is geen fysiek orgaan, het vertegenwoordigd gedachten, emoties en
bewustzijn. Het is niet aan te wijzen
- false consensus effect
False consensus effect = een cognitieve denkfout waarbij mensen overschatten
welk deel van de bevolking hetzelfde denkt als zij doen. Mensen denken hierdoor
onterecht dat hun eigen meningen, normen, waarden of geloofsovertuiging de
meerderheid vertegenwoordigd. Ze zien hun eigen ideeën en keuzes als normaal.
Denken = een vorm van informatieverwerking; een proces waarbij een beeld,
voorstelling, herinnering of idee wordt gevormd
- het speelt zich af in je hoofd
- hersenencellen zijn verbonden, er gaan signalen doorheen
- praten zonder je mond open te doen
Beschrijf kort wat de relatie van onderzoekend handelen met het verpleegkundig vak is
Bij onderzoekend handelen leer je kritisch te denken. Hierdoor kun je redeneren en
reflecteren voordat je een besluit neemt en kun je verklaren waarop dat besluit is
gebaseerd.
Kritisch denken = redeneren en reflecteren voordat je een standpunt inneemt of besluit
hoe te handelen en dat je kunt verklaren waarop dat standpunt/besluit is gebaseerd
, De student kan de volgende denkwijzen benoemen en herkennen: technisch analytisch
denken, empathisch denken, irrationeel denken, type 1 en type 2 denken/ De student is
in staat om voorbeelden te genereren van bovenstaande denkvormen
Technisch analytisch denken = Het kunnen onderscheiden van problemen, situaties, iets
niet zomaar aannemen. Je maakt duidelijk onderscheid tussen hoofd en bijzaken. Vanuit
verschillende invalshoeken bekijken
Empathisch denken = inlevingsvermogen, meedenken
Irrationeel denken = besluit en ideevorming die niet op een logische beredenering
gebaseerd is. Handelen gebeurt niet op basis van feiten en kennis, maar meestal op basis
van gevoelens meningen of ervaringen
Type 1 denken (heuristisch) = besluiten nemen zonder er echt goed bij na te denken (snel
nadenken) -> weinig inspanning, autonoom, intuïtief, parallel, snel
- automatische piloot
- gebruik maken van kennis, info, beelden en overtuigingen
- basisreactie
Type 2 denken (analytisch) = beter nadenken bij besluiten die genomen worden (traag
nadenken) -> inspanning, bewust, reflectief, analytisch, sequentieel, langzaam
- rationeel proces: stapsgewijs en langzaam
- redeneerregels
- diepgaand, interpreteren, analyseren
- kost denkkracht
De student weet wat priming is en kan dit herkennen
Priming = Het sneller herkennen van, of reageren op een bepaalde stimulus als men deze
eerder heeft waargenomen
Woorden, beelden en geuren kunnen bepaald gedrag activeren zo blijkt bewuste
aandacht niet altijd nodig te zijn. Veel gedrag verloopt automatisch.
De student weet wat een drogredenering is en kan deze herkennen:
Drogreden = argumenten die juist lijken, maar dat niet zijn (onjuiste argumentatie)
Overhaaste generalisatie: op basis van één of enkele waarneming wordt er een
conclusie getrokken voor een grote groep
Onjuist oorzakelijk verband: er wordt een oorzakelijk verband gelegd tussen twee
dingen die wel waar zijn, maar waar geen verband tussen is