PEDAGOGIEK TOETS
H8.1, H8.2, H9, H10, H11.1, H12, H13, H14.1, H15.1, H15.2, H16.1
__________________________________________________________________________________
Hoofdstuk 8.1 en Hoofdstuk 8.2
2-jarige leeftijd: verschillen J en M klein, mollig en ronde vormen
±6 jaar: jongens beginnen gemiddeld langer en zwaarder te worden dan meisjes
Hersenen groeien het snelste (helpt bij de ontwikkeling van ingewikkeldere fijne en grove motorische
vaardigheden)
Lateralisatie = proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de
andere hersenhelft
Wordt tijdens de kleuterjaren uitgesprokener (preoperationele stadium)
Linker hersenhelft Rechter hersenhelft
Taken waarvoor verbale competentie nodig is (lezen, Ontwikkelt eigen sterke kanten, met name op non-verbale
praten, denken en redeneren) gebieden (ruimtelijk inzicht, herkenning patronen en tekeningen,
muziek en emotionele uitingen
Sequentieel informatie oppikken = één stukje informatie Informatie op een globale manier, als een geheel benaderen
tegelijk
Dankzij hersenontwikkeling krijgen zintuigen in kleutertijd ook gelegenheid om te ontwikkelen:
- Betere beheersing van oogbewegingen
- Betere vermogen om scherp te stellen
Kleuters toch moeite om kleine groepen letters te scannen, ze richten zich alleen op de eerste
letter en raden daarna de rest
- Gehoor wordt scherper (oorpijn bij kleuters, Buis van Eustachius gaat meer in hoek liggen)
Vermogen om specifieke geluiden te isoleren is toch nog moeilijk voor kleuters
Perceptuele schematisering = Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te
onderscheiden
- Vogel van fruit gemaakt kleuter ziet alleen fruit
GROVE MOTORIEK
3 jarige 4 jarige 5 jarige
Kan plotseling draaien en stoppen Heeft meer controle over stoppen en Kan effectief starten, draaien en stoppen
starten van bewegingen en over tijdens spelletjes
draaien
Springt met beide voeten tegelijk Springt gemiddeld tot 70 cm ver Springt vanuit een aanloop tot 90 cm ver
Loopt zelfstandig een trap op, met Loopt, mits geholpen, met de ene Loopt zelfstandig een lange trap af
beurtelings gebruik van de ene en de voet na de andere een lange trap af
andere voet
Staat minstens 5 seconden op één Hinkelt vier tot zes stappen op één Hinkelt met gemak een afstand van 5 m
been been
Fijne motoriek gebruik van bestek, knippen met een schaar, strikken van veters en schrijven
, FIJNE MOTORIEK
3 jarige 4 jarige 5 jarige
Knipt papier Vouwt papier in driehoeken Vouwt papier in helften en kwarten
Plakt met behulp van de vingers Schrijft naam Tekent driehoek, rechthoek en cirkel
Tekent o en + (rondjes en plusjes) Rijgt kralen (een voor een) Kan de juiste pengreep hanteren
Tekent poppetjes Kopieert X (schuine gekruiste lijnen) Schrijft letters na
Maakt eenvoudige puzzels Opent knijpers en zet ze ergens op vast Schrijft twee korte woorden na
Verschillende stadiums van peuters en kleuters met tekenen:
1. krabbelstadium = willekeurige strepen op papier
2. vormstadium = ±3 jaar, vierkanten en cirkels en plusjes en kruisjes
3. ontwerpstadium = meer dan één eenvoudige vorm combineren tot een complexere vorm
4. picturale stadium = ±4e en 5e, herkenbare objecten uit de echte wereld
__________________________________________________________________________________
Hoofdstuk 9
Jean Piaget: cognitieve ontwikkeling
- Peuter en kleutertijd is een tijd van stabiliteit en grote veranderingen
- Taal voortvloeit uit cognitieve vooruitgang verbeteringen zijn nodig voor taalontwikkeling
- Taalontwikkeling is dus gebaseerd op de ontwikkeling van complexere denkwijzen en niet
andersom.
Twijfels over Piagets denkbeelden:
- Is getest en geobserveerd op relatief weinig kinderen (onderschatte de capaciteit van
kinderen in sommige opzichten
- Onderzoeken tonen wat anders aan dan wat hij beweert
Stadiums:
1. Preoperationele stadium Symbolisch denken groeit (symbool/object/woord gebruiken om iets wat niet aanwezig
is weer te geven/vervangen).
Vermogen redeneren neemt toe
Taalgebruik erg egocentrisch
Kind ziet boekje voorlezen!
Kind ziet autosleutels naar de winkel!
2. Concreet-operationele Zie H12
stadium De periode van het cognitieve ontwikkeling tussen het 7 e en 12e levensjaar die wordt
gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica
3. Formeel-operationele Zie H15
stadium Het stadium waarin mensen het vermogen ontwikkelen om abstract te denken
Denkoperaties = georganiseerde, formele, logische mentale processen
Als kinderen nog geen denkoperaties hebben, kunnen zij hun fantasieën voor waar
aannemen (kind zwaait naar ELK vliegtuig omdat zijn vader op vliegreis is) (Kind vraagt aan
zwangere mama of er ook een konijn uit kan komen omdat Flappie vanmorgen 3 konijntjes
heeft geworpen).
Centratie = wat je ziet is wat je denkt, onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één
aspect van een stimulus te concentreren
Kat krijgt hondenmasker het is een hond
, Conservatie = uitingsvorm van logisch denken, namelijk het inzicht dat de hoeveelheid gelijk blijft als
de vorm verandert.
kinderen baseren hun antwoord niet op hun begrip van hoeveelheden, maar richten zich op
de uiterlijke verschijning
Rij knopen even veel, zet een rij verder uit elkaar kinderen denken dat de langere rij
meer heeft
Het hoge (maar dunnere) glas bevat meer sap dan de lagere (maar dikkere) glas
Transformatie = de ene toestand verandert in de andere
Als een potlood op de grond valt, zien volwassen dat hij eerst nog een beetje ‘stuitert’
kinderen zien alleen een rechtopstaand potlood (vast in handen) en vervolgens een potlood
plat op de grond.
Reversibiliteit = besef dat een transformatie kan worden omgekeerd om iets weer in zijn
oorspronkelijke staat terug te brengen
zienswijze volwassenen: zienswijze preoperationele kind:
Egocentrisme = het vermogen om zich te verplaatsen in anderen
Het gebrek aan besef dat anderen dingen vanuit een ander fysiek perspectief te zien is
Het onvermogen om zich te realiseren dat anderen gedachten, gevoelens en standpunten
hebben die verschillen van eigen gedachten, gevoelens en standpunten
4 jarige die sokken krijgt voor verjaardag en wat leukers had verwacht fronst zijn
wenkbrauwen (niet van bewust dat anderen zijn gezicht zien en dat zijn blik gevoelens erover
verraad)
Intuïtief denken = vorm van denken waarbij peuters en kleuters gretig kennis over de wereld
proberen te verwerven met behulp van primitief redeneren. Vaak hebben ze niet-kloppende
verklaringen voor alles wat ze waarnemen.
Functionaliteit = inzien dat acties, gebeurtenissen en resultaten aan elkaar gekoppeld zijn
Harder trappen resulteert tot sneller fietsen
Afstandsbieding knopje leidt tot ander tv-kanaal
Identiteit = bepaalde dingen blijven hetzelfde, ongeacht vorm/omvang/uiterlijk
Stuk klei bevat evenveel wanneer het een bal geknede is als het uitgerold is.
Conservatiebegrip
Informatieverwerkingstheorie = cognitieve veranderingen in de peuter- kleutertijd
- Te vergelijken met een computerprogramma: wordt steeds complexer doordat een
programmeur het op basis van ervaringen wijzigt
Twee gebieden in informatieverwerkingstheorie: