Cognitie en gedrag
Introductie boek
Cognitie: mentaal proces wat de mind does
Het kan niet direct worden gemeten, dus moet je interferen met gedrag
Donders: experiment reactietijd beslissing maken
Reactietijd: tijd om te reageren op een stimuli
Simple reaction time
Choice reaction time
Conclusie: hoe meer mentale stappen hoe langer de reactie tijd
Eerste cognitief onderzoek
Freud: Structuralisme: de mind is opgebouwd uit stukjes
Met behulp van analystische introspection
Emiricist approach: kennis vanuit observatie
Gestalt sprak structuralisme tegen: door het afbreken in stukjes mis je informatie
Savings: hoe veel van de leerstof is overgebleven (ebbinghaus)
Saving curve: curve van savings overtijd: negatief afzwakkend
Eerste kwantitatieve onderzoe
Behaviourism: objectief, gerag o.b.v. beloning
Dichtbij klassieke conditionering
Legt niet uit hoe stimuli aspecten verschillende effecten per individu heeft
Cognitieve map: de map in je hoofd naar waar je moet gaan voor de beloning
Het geeft een aan dat je niet altijd dezelfde weg neemt naar een beloning, je weet welke weg
je naar de beloning brengt of het nou naar recht of naar links gaan is, het is net
geconditioneerd
Taal is een product van de manier waarop de mind is geconstrueerd, en niet als resultaat van
reinforcement
Cognitive revolution: inzien dat om gedrag te begrijpen operationalisatie van de mind nodig is
Informatie-verwerken aanpak: input-> geheugen-> rekenkundig-> output
Dichotic listening: je filtert de input m.b.v. attentie naar een stimuli
Kunstmatige intelligentie: het maken van een machine die kan gedragen op eej manier waarop we
intelligent zullen bestempellen als een mens het deed
Logic theorist: progamma waar logica voor nodig is ‘thinking machine’
Geheugen is niet passief: het codeerd
Structural models: representeren structuren bv fmri
Vermakkelijkt beeld
Kunnen ook diagrammen zijn
, Niet handig als je info wil weten over wat er aan de hand is in het brein
Proces models: representeren een proces met pijlen etc.
Niet specifiek een breinstructuur
Resource models: lijken op proces models, maar focussen op de mentale ‘effort’ die er voor nodig is
oftewel de resource
Multiple resource model: bij multi tasken -> attentie op 2 dingen
Als de taken niet dezelfde wegen nemen bij de dimensies, makkelijker multitasken
Leren
Interleaving: leerstof uitpreiden (spacing) en in de tussen tijd aan andere leerstof
Verbeterd lange termijn geheugen
Oefening helpt met recall langer termijn, omdat je informatie uit het geheugen naar boven
roept
Verminder anxiety
College 1
Ik betwijfel dus ik besta
Iets erkennen betekent niet kenn
De go/no-go RT vereist detectie en discriminatie van de stimulus en een reactie.
1. Detectie: absolute drempel
2. Discrimatie: verschil drempel
3. Beslissing
4. uitvoering
Subtraction: meten mentale processen
Wet vn Weber: een waarneembaar verschil tussen 2 groottes is niet absoluut maar relatief
Kan je mee rekenen
Donders(duur processen ) + Weber-> eerste wetten
James&Wundt-> founding fathers -> begin introspection stond in teken van de mind, later veranderd
dit sterk door behavourisme
Daarna wouden ze allen observeerbaar , want dt is ‘wetenschappelijk
Behaviourisme: gedrag bestaat uit aangeleerde stimulus-respons relatie
Tegenspraak Chomsky: Waarom beginnen kineren dan met bepaalde gedragingen? -> er is
een deel aangeboren
Skinner zegt aangeleerd
,Hoofdstuk 6 boek
Amplitude-> intensiteit, hardheid
Frequentie -> toon
Groter dier -> beter lagere tonen (lagere frequentie)
Kleine dieren -> beter horen hogere tonnen (hoge frequentie)
Timbre= kwaliteit of complexiteit
Prosodie= emotionele waarde inbrengen in de manier waarop je iets zegt
Ear anatomie
Outer ear -> pinna -> locatie geluid, ieder oor is anders gevorm dus je moet leren hoe je de
informatie interpreteert, hoe groter hoe precieser
Middle ear: effectief horen van vibraties: vissen zijn gewend aan de frequenties in water die
zijn lager, dus ze moesten dit ontwikkelen om ook hogere frequenties te horen
Tympanic membraan -> zorgt voor krachtigere vibraties oval window (inner ear)
Inner ear bevat auditorische receptoren, haar cellen, komen in beweging door de vocht in de
cochlea
Toon perceptie
Place theorie: elke toon activeert andere haarcellen op het bassilar membraan, dus andere
neuronen worden steeds geactiveerd, lagere ton achter cochlea
Misperceptie want de delen liggen te dichtbij elkaar om verschil te kunnen detecteren
Hoge freq, voorin coclea
Frequentie theorie(temporale theorie): de frequentie staat gelijk aan de actie potentialen over het
gehele bassilar membraan
Misperceptie want door de refractie perioden zouden we dan niet mogelijk zijn om meer dan
1000 hz te horen
,Huidige theorie: combinatie 2 theorieën
Lagere freq (tot 100 hz): freq. Theorie : zo hoor je de toon
middle freq : place theorie: minder firering neurons: minder loudness
Higher freq: volley principle: som van alle neuronen hun actiepotentialen waardoor je samen
toch meer actie potentialen detecteerd
High frq: hoe hoger de toon hoe verder in e spiraal de golf komt (meest overeenkomen place
theorie) dus peak respons is anders op een punt dan op het andere punt
Posterior Temporale kwab zorgt voor lokaliseren geluid
Anterior temporale kwab voor identificeren geluid
Primary auditory cortex ook actief wanneer je geluid bedenkt
Overeenkomsten visueel systeem:
Beide wat en waar wegen
Schade zorgt voor niet weten waar
Ervaring nodig
Schade aan primary auditory cortex zorgt er niet voor dat je doof wort: het is alleen belangrijk voor
verwerken van informatie als spraak en muziek.
Dus ook met alles waarbij geluid betrokken is bijvoorbeeld het wordt ‘tunder’ kan je niet
bedenken dus herken je niet als woord
Tentonic map: welke delen in de cortex vooral reageren met een bepaalde frequentie
Complexere tonen doen meer met ons, dus veel harmonics bevat
Localisatie
Verschil tijd waarneming tussen de 2 oren
Hogere loudness: moeilijker te lokaliseren
Verschil intensiteit tussen de 2 oren
Sounds shadow: geluid is harder voor dichstbijzijnste oor
Fase verschil bij lage freq.
Hogere freq: loudness difference
Gelui beweegt sneller in water: moeite low en medium sounds (komen tegelijk binnen)
Bij een kant doof: opnieuw leren, minder accuraat wel
Kleiner hoofd-> difference loudness effectiever
Groter hoofd: difference time effectiever
Plotselinge geluiden:verschil timing
Individuele verschillen
Amusia: niet kunnen onderscheiden tonen, minder connecties frontale kwab
Absolute pitch: goed onderscheiden tonen, het benoemen van de toon is niet kenmerken
eerder herkennen of er verschil in zit, dus ook moeite emotie erkennen aan toon
Doof
Conductive deafness (middle ear deafness): middle ear geeft niet door aan inner ear
Inner ear deafness: neuronen beschadiging
, Tinnitus: constante piep: due do phantom limb fenomeen
Old age
Minder begrijping taal door minder input
Minder inhibeerende neurotransmitters waardoor je minder goed kan filteren en aandacht
focussen op een geluid
Vestibulair heeft betrekking tot het evenwichtsorgaan
Vestibulaire receptoren -> modified tast zintuigen
Zorgt ervoor dat oogbewegingen worden aangepast zodat het composeert met
hoofdbewegingen
Bestaat uit saccule, utricle en 3 semicirculaire kanalen
Otoliths (CaCO3)-> vertelt hersenen welke kant je aan het bewegen bent, neemt ook op
welke kant je hoofd tilt wanneer je in rust bent
Semicirculaire kanalen: gevuld met vocht en gelijnt met haarcellen, acceleratie van het hoofd
zorgt ervoor dat dit vocht beweegt-> het drukt tegen bepaalde haarcellen waardoor er een
actiepotentiaal ontstaat, geeft alleen informatie hoeveel acceleratie i.t.t. saccule en utricle,
ook niet gevoelig voor blijvende acceleratie; dus reageren alleen naar verandering
Grootte verstibulaire orgaan staat niet in verband met een betere werking
Somatosensorisch systeem: discrimatief aanraking (shape), diepe druk, koud, warmte, pijn, jeuk,
kietelen, gewricht positie en beweging