Samenvatting Stofwisseling
Stofwisseling Les 1 : koolhydraten en lipiden
- Koolhydraten, vetten en eiwitten zijn samen met de nucleïne zuren die ons DNA en
ons RNA vormen de bouwstenen waaruit al onze moleculen zijn opgebouwd.
(koolhydraten, eiwitten en nucleïne zuren komen in de vorm van polymeren, lipiden
NIET!)
In het celmembraan (buitenste laag van onze cellen) vind je koolhydraten, eiwitten en
vetten terug, in een heleboel verschillende vormen.
- Zo hebben we vetten die onderdeel uit maken van de lipide laag, de vettige laag die
om de cellen heen zit.
- Eiwitten in het celmembraan vormen bijvoorbeeld kanaaltjes waar stoffen zich
doorheen kunnen verplaatsen, van buiten naar binnen of van binnen naar buiten.
- Koolhydraten, suikergroepen, die op eiwitten vastzitten als een soort signalering
molecuul om de buitenwereld te vertellen wat er nou precies in die cel gebeurt.
Grote koolhydraten, eiwitten en nucleïnezuren, ook wel macromoleculen genoemd vanwege
hun enorme omvang, zijn ketenachtige moleculen die polymeren worden genoemd
Een polymeer is een lang molecuul dat bestaat uit veel vergelijkbare of identieke
bouwstenen die zijn verbonden door covalente bindingen (monomeren)
- Polymeren worden opgebouwd door een dehydratie reactie (condensatie reactie),
om een monomeer vast te maken aan een monomeer / korte polymeer moeten er
water afsplitsen. Dit is de reactie waarbij twee monomeren covalent aan elkaar
worden gebonden met het verlies van een watermolecuul
-
, - Het omgekeerde kan ook, polymeren afbreken : hydrolyse , De binding tussen
monomeren wordt verbroken door de toevoeging van een watermolecuul
-
- Monomeren polymeren (condensatiereactie / dehydratie )
- Polymeren monomeren (hydrolyse)
Koolhydraten
zijn suikers en de polymeren van suikers. De simpele suikers zijn monosachariden( koolstof
skelet varieert tussen 3 tot 7 koolstof moleculen CnH2nOn), monosachariden zijn de
bouwstenen voor polysachariden.
Polysachariden zijn polymeren die bestaan uit een heleboel monosachariden naast elkaar.
Disachariden zijn dubbele suikers, bestaande uit twee monosachariden verbonden door een
covalente binding.
Het kenmerkende van monosacchariden is dat ze een carbonyl groep in
hun koolstof skelet hebben zitten. Een carbonyl groep is een koolstof
met daaraan een dubbel gebonden zuurstofatoom
Afhankelijk van waar die carbonyl groep zit geven we onze monosacchariden een andere
naam. In het midden: ketose (fructose) , in het uiteinde: aldose (glucose).
Glucose + fructose sucrose (komt water vrij)
Galactose + glucose lactose (komt water vrij)
Glucose + glucose maltose (komt water vrij)
, (De meeste namen voor suikers eindigen op -ose.)
Polysacharide wordt cellulose genoemd en is een belangrijk onderdeel van de celwanden van
planten, de planten cel slaat suikers op in de vorm van polysacharide die zetmeel wordt
genoemd. Dieren slaan polysachariden op in de vorm van glycogeen. Polysachariden zijn een
heleboel monosacchariden aan elkaar. Ze zijn belangrijk voor opslag van energie en de
structuur. De functies worden bepaald door de suiker monomeren en de plek van de
glycodische bindingen.
Glucose, fructose en andere suikers met zes koolstofatomen worden
hexosen genoemd.
Trioses (suikers met drie koolstofatomen) en pentosen (suikers met
vijf koolstofatomen) komen ook vaak voor. (Er bestaan geen
monosacchariden die minder dan 3 koolstofatomen in hun skelet hebben, dus het is altijd
minimaal een trioses.)
In waterige oplossingen vormen glucosemoleculen, evenals de meeste andere vijf- en zes-
koolstofsuikers, ringen, omdat ze onder fysiologische omstandigheden de meest stabiele
vorm van deze suikers zijn
Monosacchariden zijn in ons lichaam, in onze cellen, altijd aanwezig als een ringvorm. Dit
komt doordat een ringvorm veel stabieler is dan een lineaire vorm (lange keten). Als
monosacchariden van een keten naar een ringvorm gaan verdwijnen er geen atomen. Deze
reactie kan spontaan plaatsvinden.