Samenvatting psychologie tentamen periode 1
geest, gedrag en psychologische wetenschappen
Wat is psychologie?
Psyche betekent ‘geest’. –ologie betekent ‘gebied van studie’. De letterlijke betekenis van
psychologie is dus ‘de studie van de geest’.
Psychologie houdt zich niet alleen bezig met geestelijke processen, maar ook met
gedragingen. Het terrein van de psychologie bestaat zowel uit interne geestelijke processen,
die we alleen indirect waarnemen (zoals denken, voelen en begeren) als externe,
waarneembare gedragingen (zoals praten, glimlachen en lopen).
Een tweede belangrijk aspect van de definitie heeft betrekking op het wetenschappelijke
onderdeel van psychologie. De wetenschap van de psychologie is gebaseerd op objectieve,
verifieerbare gebeurtenissen.
Drie soorten psychologen
- experimenteel psychologen (ook wel onderzoekspsychologen genoemd) vormen de kleinste
van de drie groepen. Ze voeren echter het meeste onderzoek uit dat nieuwe psychologische
kennis creëert. Zij kunnen bijvoorbeeld het effect van suiker of hyperactiviteit kunnen
onderzoeken.
- docenten psychologie werken binnen een grote diversiteit aan opleidingen. Zij geven les
aan studenten van verschillende opleidingen.
- toegepaste psychologen gebruiken de kennis die door experimenteel psychologen is
vergaard om problemen van mensen op te lossen door middel van trainingen, het ontwerpen
van speciale gereedschappen of psychologische behandelingen. Ze werken op de meest
uiteenlopende plekken, scholen, in klinieken, bij bedrijven, welzijnsorganisaties, op
luchthavens en in ziekenhuizen. Het grootste gedeelte van de psychologen werkt als een
toegepaste psycholoog.
Wat is het verschil tussen psychologie en psychiatrie?
Vrijwel alle psychiaters behandelen psychische stoornissen. Een aantal psychologen doen dit
ook.
Psychiatrie is een medisch specialisme en maakt geen deel uit van de psychologie.
Psychiaters hebben een medische opleiding (geneeskunde) gedaan en hebben daarnaast een
gespecialiseerde opleiding achter de rug in de behandeling van geestelijke en gedragsmatige
problemen, meestal met behulp van geneesmiddelen. Daardoor richten psychiaters zich
voornamelijk op de behandeling van mensen met ernstiger psychische stoornissen dan
psychologen en doen zij dit vanuit een medische invalshoek: zij zien deze mensen als
‘patiënten’ met een geestelijke ‘ziekte’.
De psychiatrie is een veel kleiner vakgebied dan de psychologie. De psychologie beslaat het
hele terrein van het menselijk gedrag en de geestelijke processen, van hersenfuncties tot
sociale interacties. Psychologen zien de mensen die zij helpen als ‘cliënten’ en niet als
‘patiënten’.
Pseudopsychologie: niet-onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke
waarheden worden gepresenteerd.
, 6 verschillende psychologische perspectieven
1. biologisch perspectief
De mens wordt beïnvloed door zijn lichamelijke gesteldheid.
Het biologische perspectief richt zich op zenuwstelsel, hormoonstelsel, genetica en fysieke
kenmerken.
- invloeden van biologie, gedrag en omgeving
- DNA: chromosomen paren, genen
- genen kunnen muteren, natuurlijke selectie, surivival of the fittest
- hersenen: onderdelen en functies
- neurowetenschappen
1b. biologisch perspectief: evolutionair perspectief - Darwin
De mens wordt beïnvloed door de evolutie, natuurlijke selectie.
2. cognitief perspectief – Ellis Wundt
De mens wordt beïnvloed door zijn denken.
Gedachten, mentale processen (sensatie, perceptie, interpretatie, verwachtingen, geheugen
en taal)
3. behavioristisch perspectief – Watson, Skinner en Pavlov
De mens wordt gevormd door leerprocessen vanuit omgeving.
Associatievorming, straf en beloning, stimulus-respons.
4. whole person perspectief
a. psychodynamisch perspectief – Sigmund Freud
de mens wordt gestuurd door zijn driften en gevormd door zijn verleden. Opvoeding,
jeugdtrauma’s, culturele taboes.
Richt zich op: onbewuste motivatie of psychische stoornissen.
b. humanistisch perspectief – Rogers Maslow
de mens wordt door het heden beïnvloed.
Eigen wil, verantwoordelijkheid, actuele ervaringen, persoonlijke groei.
Richt zich op: geestelijke gezondheid of menselijke potentieel.
Denk aan de piramide van Maslow
c. perspectief van karaktertrekken en temperament
verschillen tussen mensen ontstaan uit verschillen in stabiele kenmerken en neigingen.
Richt zich op: persoonskenmerken of individuele verschillen
5. ontwikkelingsperspectief Piaget, Ainsworth
Psychologische verandering is gevolg van interactie tussen erfelijkheid en omgeving. (nature
– nurture)
Richt zich op: veranderingen in psychologisch functioneren tijdens het leven.
6. sociocultureel perspectief
De mens wordt beïnvloed door zijn socioculturele omgeving. Cultuur, sociale normen,
verwachtingen.
Richt zich op: sociale invloeden op gedrag en mentale processen.
Hoe individuen functioneren in groepen Culturele verschillen
, De zes perspectieven van de psychologie
Perspectief Idee Wat bepaalt gedrag? Wie?
Biologisch perspectief Het lichaam kan apart van de De hersenen, Rene
geest worden bestudeerd. zenuwstelsel, Descartes
hormoonstelsel en genen.
Cognitief perspectief De wetenschappelijke Iemands unieke patroon Wilhelm
methode kan worden van waarnemingen, Wundt en
gebruikt om de geest te interpretaties, William James
bestuderen. verwachtingen,
overtuigingen en
herinneringen.
Behavioristisch perspectief Psychologie moet de De prikkels in omze John Watson
wetenschap van omgeving en de en B.F. Skinner
observeerbaar gedrag zijn, voorgaande consequenties
niet van mentale processen. van ons gedrag.
Perspectief van de gehele Psychodynamische Processen in onze Sigmund Freud
persoon (whole person) psychologie: persoonlijkheid onbewuste geest.
en psychische stoornissen
komen voort uit processen in
het onbewuste.
Humanistische psychologie: Onze aangeboren Carl Rogers en
psychologie moet de nadruk behoefte om te groeien en Abraham
leggen op menselijke groei en ons potentieel zo goed Maslow
potentieel in plaats van op mogelijk te
psychische stoornissen. verwezenlijken.
Psychologie van Unieke De oude
karaktertrekken en persoonlijkheidskenmerke Grieken
temperament: individuen n die in de tijd en in alle
kunnen worden begrepen in situaties consistent zijn.
termen van hun
temperament en blijvende
karaktertrekken.
Ontwikkelingsperspectief Mensen veranderen als De interactie tussen Mary
gevolg van een interactie erfelijkheid en omgeving, Ainsworth,
tussen erfelijke die zich het hele leven Jean Piaget en
eigenschappen en de door uit in voorspelbare vele anderen
omgeving. patronen.
Sociocultureel perspectief Sociale en culturele De kracht van de situatie. Stanley
invloeden kunnen de invloed Milgram, Philip
overstemmen van alle andere Zimbardo en
factoren die gedrag vele anderen
beïnvloeden.
,Nature: erfelijkheid
Nurture: omgeving
Ontwikkelingskenmerken en ontwikkelingsstadia van het kind (0-12 jaar)
- de cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
Cognities: gedachten
Cognitief: verstandelijk, met betrekking tot het denken.
Cognitieve ontwikkeling: proces waarbij de manier van denken in de loop der tijd verandert.
Assimilatie: nieuwe ervaring aanpassen aan een bestaand schema. (wanneer je een nieuw
soort tafel ziet, dan voeg je de nieuwe ervaring toe aan het bestaande schema ‘tafel’.
Accommodatie: nieuw schema aanpassen/vormen. (eerst denk je dat alle gebouwen huizen
zijn en dus staan alle gebouwen in het schema huis, wanneer je ontdekt dat een
schoolgebouw geen huis is waar mensen wonen dan vorm je een nieuw schema ‘school’ en
daar stop je dit gebouw in.
1. sensomotorisch stadium
- van 0-2 jaar
- de taal is nog niet
ontwikkeld
- zintuigelijke informatie is erg belangrijk
- er wordt een betekenis verbonden met zintuigelijke indrukken. Stem, gebaren enz.
Objectpermanentie
+/- 8 maanden beginnend
18-24 maanden gevestigd
Ze ontdekken dat dingen blijven bestaan, ook als ze uit het zicht zijn.
Ook vertonen kinderen op die leeftijd doelgericht gedrag. Ze experimenteren met
voorwerpen. Door spullen te laten vallen of door ze om te gooien.
2. preoperationeel stadium
- 2-6/7 jaar
- denkinhoud is nog onlogisch
- egocentrisch wereldbeeld, denkt vanuit zichzelf. Ik staat centraal.
- animistisch denken: menselijke eigenschappen worden toegeschreven aan dieren en
dingen. Bijvoorbeeld, een bloot ei, de wind is boos, of thee drinken met je teddybeer.
- centratie: onvermogen om gebeurtenissen helemaal te begrijpen. De aandacht wordt maar
op een klein onderdeel gericht.
- irreversibiliteit: kan geen serie gebeurtenissen doordenken en daarna mentaal weer
terugdraaien.
Fantasierijk denken: werkelijkheid en fantasie worden nog door elkaar heen gehaald.
, 3. concreet operationeel stadium
- 6/7-11/12 jaar
- conservatieproblemen oplossen
- beeldend denken
- rationeel vermogen beperkt tot concrete situaties
4. formeel operationeel stadium
- >11/12 jaar
- abstract en logisch denken
- hypothetisch redeneren (als…, dan…)
- verplaatsen in anderen
- vaak interesse voor filosofische, sociale en morele problemen
- hechtingstheorie van Bowlby en Ainsworth
Een goede hechtingsband in de eerste levensjaren is van belang voor:
- (algeheel) veiligheidsgevoel
- ontwikkeling basisvertrouwen
- persoonlijkheidsontwikkeling in het verdere leven (sociale vaardigheden, identiteit)
Hechting: langdurige sociaal-emotionele relatie tussen het kind en een ouder of andere vaste
verzorger.
Inprenting: primitieve vorm van leren waarbij sommige jonge dieren zich hechten aan het
eerste bewegende object dat ze zien.
Nature en nurture vertonen interactie bij de ontwikkeling van de hechtingsstijl. Het
temperament van de zuigeling, dat grotendeels genetisch wordt bepaald, is bijvoorbeeld van
invloed op de mate waarin het gemakkelijk of moeilijk is om te reageren op een zuigeling. Er
ontstaat een interactie-effect tussen het temperament van de zuigeling en de opvoedstijl van
de ouders.
Naarmate kinderen opgroeien en volwassen worden, beperken ze hun hechting niet langer
tot hun primaire verzorger; ze verbreden hun hechting geleidelijk tot andere gezinsleden,
vrienden, collega’s en anderen. Er bestaan aanwijzing dat de primaire hechtingsrelatie als
werkmodel dient voor latere belangrijke relaties. Met andere woorden; datgene wat het kind
bij de eerste relatie met de verzorger leert te verwachten, bepaalt hoe latere relaties worden
waargenomen en geïnterpreteerd.
Kinderen met een veilige hechting zijn meestal beter aangepast en gaan gemakkelijk met
anderen om, terwijl angstig-ambivalent gehechte kinderen vaak wantrouwige volwassenen
worden. Kinderen met een angstig-vermijdende hechting hebben de minste kans om hechte
emotionele relaties met anderen aan te gaan.
Er zijn verschillende gehechtheidscategorieën
- veilig gehecht 65%
- angstig-vermijdend gehecht 15%
- angstig-ambivalent gehecht 20%
Veilig gehecht
- exploratiegedrag
- enige stress bij verlating