Samenvatting inleiding
Psychologie is de wetenschap van gedrag en geest. Gedrag verwijst naar de waarneembare acties van
een mens of dier. De geest verwijst naar subjectieve ervaringen van een persoon, zoals emoties,
gedachten en dromen. Ook verwijst de geest naar de onbewuste kennis en verwerking regels die in
iemand zijn hersenen is opgeslagen, waarvan die de basis vormen van het organiseren van gedrag en
bewuste ervaringen. Wetenschap verwijst naar het proberen om antwoorden vinden op vragen door
systematisch onderzoek te doen en op een logische wijze data te analyseren. Psychologen trekken
conclusies over de geest door gedrag te bestuderen.
De drie belangrijkste fundamentele ideeën in de psychologie zijn:
1. Gedrag en mentale ervaringen hebben een fysieke oorzaak die wetenschappelijk bestudeerd
kan worden
2. Gedrag, gedachtes en gevoelens kunnen veranderen door ervaringen in de omgeving.
3. Het lichaam produceert gedrag en mentale ervaringen en is het product van de evolutie door
natuurlijke selectie.
Gedrag en mentale ervaringen hebben een fysieke oorzaak die wetenschappelijk bestudeerd kan
worden:
De kerk 18e eeuw:
- Geloofde in dualisme: dat de ziel en lichaam twee afzonderlijke entiteiten zijn.
- De ziel was immaterieel, waardoor deze een vrije wil heeft. Het lichaam was materieel,
waardoor deze onderhevig is aan de natuurwetten. Hierdoor kan alleen het lichaam
wetenschappelijk bestudeerd worden.
Descartes dualisme:
- Descartes legde meer de nadruk op de rol van het lichaam. Het lichaam zou complex gedrag
kunnen uitvoeren door reflexen (onwillekeurige reacties op pikkels). Complex gedrag door het
lichaam kan dus uitgevoerd worden zonder invloed van de ziel. Dit dacht hij, omdat dieren
geen ziel zouden hebben en zij ook complex gedag kunnen uitvoeren, zoals BV lopen, seks
hebben en eten.
- Het enige wat dieren dus van de mens onderscheid is denken. De ziel stuurt het denken aan.
- De ziel interacteert met het lichaam bij de pijnappelklier
- Descartes dualisme is aantrekkelijk, omdat het ons idee bevestigd dat er meer is en het biedt
ruimte voor wat we weten over het zenuwstelsel en zintuigen.
- Beperkingen van Descartes dualisme: Het legt niet uit hoe de ziel en het lichaam interacteren
en biedt het dus maar zeer beperkte verklaringen. Ook plaatst het onderwerpen buiten de
wetenschap, want we zouden de ziel dus niet kunnen onderzoeken.
Hobbes:
- Gelooft in materialisme: alles wat bestaat, dus ook de geest, bestaat uit energie en materie.
Hierdoor kan de geest ook wetenschappelijk onderzocht worden.
- Alle menselijke gedragingen zijn het resultaat van fysieke processen
Het idee dat het lichaam een machine zou zijn, inspireerde de fysiologie die onderzoek deed naar de
werking van het zenuwstelsel, wat weer de psychologie bevorderde. Zo werden er twee nieuwe
bevindingen gedaan:
- Verhoogde kennis van reflexen. Hierdoor werd de basisopstelling van het CZS (hersenen en
ruggenmerg) begrepen.
- Lokalisatie van hersenfuncties: bepaalde gebieden in de hersenen zorgen voor bepaald
gedrag. BV gebied van Broca dat te maken heeft met spraak. Als dit gebied schade heeft is
alleen de spraak beperkt.
Het gedrag, gevoel en gedachten kunnen veranderen door ervaring in de omgeving.
,Empirisme;
- Kennis komt voort uit zintuigelijke ervaring
- Locke: mens wordt geboren als een leeg blad en vult deze blad in door associatie door
contiguïteit. Associatie door contiguïteit: woorden, handelingen en gebeurtenissen met elkaar
associëren, omdat je deze samen of achter elkaar hebt ervaren. BV bij een banaan denk je aan
krom, zoet en geel.
- Gedachten komt niet voort uit vrije wil, maar weerspiegelt iemand zijn ervaring in de
omgeving.
Tegenhanger van het empirisme is het nativisme:
- Kennis is aangeboren. Pasgeborenen hebben de capaciteit en de machines om input te
verwerken en ervan te leren.
- Volgens kant zijn er twee vormen van kennis.
1. A priori: kennis is ingebouwd in de hersenen.
2. A posteriori: kennis is aangeleerd door ervaring.
A priori is niet mogelijk zonder a posteriori, omdat je de vaardigheid nodig hebt om iets te kunnen
leren.
Het lichaam produceert gedrag en mentale ervaringen en is het product van evolutie door natuurlijke
selectie.
- Darwin dacht dat mensen in loop van generaties geleidelijk evolueren door mutaties
natuurlijke selectie.
- Mensen die zich het best aan de omgeving konden aanpassen een grotere kans hadden om te
overleven en zich voort te planten.
- De functies van aangeboren eigenschappen worden bestudeerd die helpen bij een grotere
overleving en voortplanting kans.
Er zijn verschillende analyseniveaus binnen de psychologie, namelijk 4 biologische verklaringen:
- Neurale verklaring. Hierbij wordt gedrag en mentale ervaringen onderzocht als product van
het zenuwstelsel. Hier houden cognitieve neurowetenschappen en
gedragsneurowetenschappen zich mee bezig.
- Fysiologische verklaringen (interne chemische functies als oorzaak van gedrag). Hier houden
biopsychologie en fysiologie psychologie zich mee bezig. Biopsychologie vraagt zich af wat voor
invloed hormonen en medicijnen hebben op de hersenen.
- Genetische verklaringen. Hierbij wordt er naar verschillen tussen individuen gekeken door
verschil in genen en daardoor verschil in hersenen. Gedragsgenetica.
- Evolutionaire verklaringen. Er wordt gekeken naar de functie van menselijke eigenschappen
door uit te leggen hoe en waarom ze zijn ontstaan tijdens het evolutieproces. Evolutionaire
psychologen.
Sociale verklaringen:
- Leerpsychologie, waarbij gedrag wordt verklaard door eerdere ervaringen.
- Cognitieve verklaringen, waarbij het gaat om alle bewust en onbewuste informatie in de
hersenen. Er wordt gekeken naar het verband tussen cognitieve ervaringen en het gedrag.
- Sociale verklaringen. De mens is een sociaal dier van nature en daarom kunnen andere ons
gedrag beïnvloedden. Gedrag kan dus ook worden verklaard vanuit een sociale omgeving.
Sociaalpsychologen.
- Ontwikkeling verklaringen, waarbij de fase van iemand zijn leven bepaalde gedrag en mentale
ervaringen kan uitleggen. Leeftijdsgebonden dus.
- Culturele psychologie. Waarbij gedrag wordt beïnvloed vanuit de cultuur waarin de persoon
zich ontwikkelt. Cultuurpsychologen.
,Verschil tussen leerpsychologie en cognitieve psychologie is dat bij leerpsychologie de ervaring in de
omgeving leidt tot gedragsverandering en bij cognitieve psychologie veranderd de omgeving tot
verandering in kennis of overtuigingen, wat leidt tot gedragsverandering.
1. Een samenhang betekend niet noodzakelijk een causaal verband
Er kan namelijk sprake zijn van een derde variabele die invloed heeft op beide
2. Niet iedere theorie is toetsbaar
We moeten rekening houden met de ethiek. Vroeger konden bepaalde dingen die nu niet meer
kunnen of andersom.
3. Niet iedere test is een goede test
Hoofdstuk 2
Wetenschap is dus het proberen te beantwoorden van vragen door systematisch onderzoek te doen en
logische wijze data te analyseren. Het is als psycholoog belangrijk te weten dat de resultaten van een
onderzoek beïnvloed kunnen worden, door BV:
- Waarnemings-verwachtingseffect: resultaat wordt onbewust beïnvloed door de onderzoeker.
BV Kluger Hans, het paard die juiste antwoorden kon geven op een rekensom door te stoppen
met knikken wanneer het publiek applaudisseerden als hij het juiste getal bereikte. Of
Facilitated communication.
- Subjectieve-verwachtingseffect: resultaat wordt onbewust beïnvloedt door de proefpersoon.
Dit kan BV door Hawthorne-effect: proefpersonen die zich anders gaan gedragen als gevolg
van de wetenschap dat zij in de gaten worden gehouden. Of het placebo-effect (verbetering
van toestand van een patiënt na een niet-werkzame manipulatie).
Een dubbelblind experiment kan zowel de waarneming-verwachtingseffect als subjectieve-
verwachtingseffect verminderen.
Een observatie is een objectieve verklaring waar andere mee eens zijn.
Een theorie is een idee of conceptueel model dat een voorspelling of verklaring van de waarneming op
basis van de waarneming doet.
Een hypothese is een verwachting o.b.v. een waarneming uit een theorie. Een hypothese is een
verwachting.
Waarnemingen leiden tot theorieën, die leiden tot theorieën, die weer leiden tot hypotheses en deze
hypotheses kunnen weer getoetst worden, wat weer leidt tot nieuwe waarnemingen, etc. Het is dus
een cyclus van de wetenschap.
Voordat een wetenschapper met zijn onderzoek begint, is het handig om over de volgende drie
dimensies na te denken:
1. De onderzoeksopzet. Kan door experimenten, correlationele studies en beschrijvende
onderzoek.
2. De setting van het onderzoek bepalen. Dit kan door laboratoriumtest of veldstudies.
3. De methode om data te verzamelen. Kan door zelfraportage of observartie.
De onderzoeksopzet:
Experimenteren:
- Dit is de meest directe en sluitende manier om een hypothese te testen over een oorzaak-
gevolg relatie tussen twee variabelen.
- Variabelen worden gemanipuleerd.
- Je hebt een afhankelijke variabele, deze kan worden beïnvloed door de onafhankelijke
variabelen. De onafhankelijke variabelen kan niet worden beïnvloed, maar geeft dus invloed
uit op de afhankelijke variabele. BV depressie (afhankelijk) kan beïnvloed worden door
therapie (onafhankelijk).
, - Gecontroleerd variabel: Onderzoekers moeten tegelijkertijd wel rekenen houden dat de
afhankelijke variabele alleen door de onafhankelijke variabele beïnvloed kan worden en niet
door een andere variabelen. De variabelen moeten in elke conditie van het onderzoek
hetzelfde blijven.
- Within subject experiment: de proefpersoon lopen alle mogelijke omstandigheden door die er
zijn. BV hoe reageert een persoon met mensen in een kamer en hoe reageert een persoon
met geen mensen in de kamer.
- Je kunt ook experimenten tussen groepen uitvoeren. Dus BV elke groep met depressie die
verschillende behandelingen volgt of een groep die controlegroep wordt van de andere groep.
Correlationele studies:
- Een reeds bestaande variabelen worden gemeten of geobserveerd om een lineair verband
tussen deze te vinden.
- Een verband is NIET hetzelfde als een causaal verband . Er kan BV een verband zijn tussen
mensen die naar de bar gaan en mensen met een beter beroep. Maar dat hoeft niet te
betekenen dat je door meer naar de bar gaat een beter beroep krijgt. Er kan namelijk een
derde variabele spelen die de andere twee variabele beïnvloedt, zoals sociale eigenschappen.
Beschrijvende onderzoek:
- Hierbij wordt gekeken naar het gedrag van een individu of groep individuen en wordt dat
gedrag beschreven, zonder de relaties tussen verschillende variabele te beoordelen. BV kijken
naar hoe apen met elkaar omgaan door ze simpelweg te observeren.
- Er kunnen met cijfers gewerkt worden, maar dat hoeft niet.
Omgeving
Er zijn twee soorten settingen waar een onderzoeker gebruik van kan maken:
Laboratoriumtest, waarbij de proefpersoon wordt gebracht naar de bestemde ruimte.
- Voordeel: Zo een ruimte is meestal zo gemaakt dat het de onderzoeker helpt met het
verzamelen van gegevens en meer controle hebben over de omgevingsomstandigheden.
- Nadeel: de proefpersoon kan onnatuurlijk gedrag vertonen
Veldstudies, waarbij de proefpersoon zich bevindt in een natuurlijke omgeving. BV op het
station.
- Voordeel: er is geen sprake van onnatuurlijk gedrag
- Nadeel: verzamelen van gegevens kan lastiger zijn en het onderzoek heeft geen controle over
de omgevingsomstandigheden,
- Meestal is er sprake van een combinatie van beide
Methoden om gegevens te verzamelen:
Zelfrapportage:
- Proefpersoon wordt gevraagd om eigen gedrag/mentale toestand te beschrijven/beoordelen.
Dit kan door een vragenlijst BV.
- Introspectie: een individu observeert eigen gedrag, gevoelens en waarnemingen. Dit is
subjectief.
Observatie:
- Onderzoeker observeert het gedrag van een proefpersoon. Het nadeel is het Hawthorne-
effect, waarbij proefpersonen hun gedrag aanpassen omdat ze weten dat ze geobserveerd
worden. Wat daartegen kan helpen is gewenning: verminderen van een reactie wanneer een
stimulus vaak of continu aanwezig is.
Onderzoekers hebben ook te maken met het volgende:
1. Beschrijvende methoden: de dataset wordt samengevat door numerieke methode
Dit omvat gemiddelde, mediaan, variabelen, standaardafwijking.