Schoonmaakdienstverlening.
Sheets, H1 t/m 7 syllabus, 1.4.5., 2.4., 3.2., 3.4. t/m 3.9., 5 t/m 8 (-7.8.), 9.2. t/m 9.5., 10.2. t/m
10.10., 11.8. en 12.7. Nico Lemmens.
Syllabus H1.
Reinigen: het verwijderen van alle stoffen die men niet wenst op een oppervlak of in een ruimte met
vloeistof of gas.
Om hygiënische of esthetische redenen, verlengen levensduur, beter functioneren,
zorgdragen goede werkomgeving.
Schoonmaakonderhoud: een handeling, waarbij een oppervlak zowel gereinigd wordt als wordt
voorzien van een laagje dat dient voor de verfraaiing of bescherming.
Twee fasen van reinigen:
1. Het losmaken van vuil van de ondergrond
2. Het transporteren van het vuil
Vuil: alle stoffen die je niet op de ondergrond wenst.
- Fijn stof: deeltjes die gemakkelijk in een luchtcirculatie worden meegevoerd en neerdalen.
- Grof vuil: propjes, snippers, ingewaaid en ingelopen zand, etc.
- Licht gehecht vuil: inloopvuil, en morsvuil.
Schoon is als ervaring een mix van de echte afwezigheid van vuil en esthetische factoren als geur en
glans, naast het creëren van een opgeruimde indruk.
De keuze van middel en methode wordt beïnvloed door het vuil zelf, de aard en de afmeting van de
ruimte, de gebruikte afwerkingsmaterialen en de eisen en wensen van de opdrachtgever.
Criteria voor keuze van reinigingsmethode en het juiste reinigingsmiddel:
1. De samenstelling:
Organische (voedsel, papier- en textielvezels, zaagsel, bloedvlekken) en anorganische stoffen (zand,
kalk en metaaloxyden). Alkalische middelen geschikt om organisch vuil te verwijderen.
2. De fase en de toestand waarin het voorkomt
In welke fase (Gas, vloeibaar of vast) en in welke toestand (bv. Opgelost of geëmulgeerd).
3. De wijze waarop het gehecht zit aan het te reinigen oppervlak
Chemische hechting (roest op staal) en fysische hechting (adsorptie, wrijving)
Typen vuil: losliggend vuil (ca. 80%), licht en matig gehecht vuil (gebonden door een bindmiddel),
sterk gehecht en ingedrongen vuil.
Reinigingsniveaus:
- Optisch schoon: vrij van zichtbare vervuiling.
- Chemisch schoon: vrij van stoffen die het oppervlak kunnen aantasten of die storend werken
- Microbiologisch schoon: vrij van levende of levensvatbare micro-organismen
Optisch schoon reinheidsgraden: Ruw schoon (enige zichtbare vervuiling is acceptabel, garage),
huishoudelijk schoon (sporadische voorkomende verontreiniging die vanaf ca. 2 meter afstand niet
zichtbaar is, is toegestaan) en smetschoon (lichte verontreiniging mag vanaf ca. ½ meter afstand niet
zichtbaar zijn).
Microbiologisch schoon ontsmetten (algemene term voor elke behandeling die tot gevolg heeft dat
het aantal micro-organismen wordt verminderd). Desinfecteren (het verlagen van het
besmettingsniveau m.b.v. desinfectans = een stof die in staat is micro-organismen te doden).
Steriliseren (een behandeling van materiaal dat er geen micro-organismen worden aangetoond).
Uitgangspunten om de reinheidsgraad te hanteren:
- De vereiste reinheidsgraad direct na reiniging
- De vereiste reinheidsgraad als minimum
- Reinheidsgraad vast leggen maar pas op het moment dat de gebruiker het nodig acht om
schoon te maken
Factoren bij het nat reinigen van de ondergrond:
1. Chemische reactie= de werking van water en reinigingsmiddel)
Het losweken (oplossen/dispergeren (fijn verdelen)) en het opnemen.
2. Mechanische actie
, 3. Tempratuur
Bij het verhogen van de tempratuur zullen de chemische reacties sneller verlopen.
4. Tijd
De totale contacttijd die het reinigingsproces wordt gegund.
De cirkel van Sinner
Bij het niet bereiken van de vereiste reinheidsgraad, door het opvoeren van een of meer factoren, die
gewenste kwaliteit wel kan worden bereikt.
Syllabus H2.
Schoonmaakmethode: een bepaalde voorgeschreven werkwijze om een gewenste reinheidsgraad te
bewerkstelligen.
D.B.: dagelijkse beurt voor werkzaamheden die bijna dagelijks voorkomen.
T.B.: tussenbeurt voor werkzaamheden die licht gehecht vuil verwijderen.
Eindbeurten: gronding schoonmaken.
Schoonmaaksysteem: een systeem van werken, waarbij met behulp van meerdere voorgeschreven
schoonmaakmethoden en voorgeschreven frequenties een gewenste reinheidsgraad wordt
gehandhaafd.
soort afwerkmateriaal, aard en mate van vervuiling, functie van de ruimte, persoonlijke eisen en
budget.
In het schoonmaakwerkprogramma wordt aangegeven waar, wat, hoe, hoe vaak moet worden
schoongemaakt. doel en kwaliteitsniveau, toestand en inrichting van het gebouw, bezettingsgraad,
vervuilingsgraad en gebruikersdiscipline.
Bezettingsgraad: het aantal vierkante meters gebruikersruimte dat per gebruiker beschikbaar is. het
aantal m2/ het aantal aanwezige arbeidsplaatsen.
Gebruikersdiscipline: de mate waarin bewoners/gebruikers van een gebouw/ruimte meewerken aan
het netjes houden.
Tijdcalculatie: het berekenen van het totaal aantal uren, nodig voor een schoonmaakonderhoud van
een gebouw per periode. M.b.v. tijdnormen of kengetallen (gemiddelde tijden per periode)
Om een tijdcalculatie te m.b.v. tijdnormen te maken, heb je het schoonmaakwerkprogramma, de
inventarisatiegegevens en de tijdnormen nodig.
Tijdnorm: de tijd die nodig is om een bepaalde handeling uit te voeren, uitgedrukt in minuten per
eenheid of in aantal eenheden per uur.
Tijdnorm in aantal minuten per eenheid T1* aantal eenheden * frequentie per jaar = A minuten per
jaar/60= uur per jaar.
Tijdnorm in aantal eenheden per uur aantal eenheden* frequentie per jaar= A eenheden per jaar
m.b.t. handeling.
Kengetal: de tijd die nodig is om een bepaald schoonmaakprogramma uit te voeren in een bepaalde
ruimtecategorie, met een bepaalde vloerafwerking, met een bepaalde bezettingsgraad, uitgedrukt in
aantal uur per m2 per jaar.
Syllabus H3.
Vloerreiniging:
Alle verbeteringen van de apparatuur, heeft tot doel de met reiniging gepaard gaande kosten, in tijd
of geld, te doen dalen, zonder dat men de gestelde eisen of reeds bereikte reinheidsgraad concessies
doet, of zonder kostenverhoging een hogere reinheidsgraad te bereiken.
Vereiste reinheidsgraad is een combinatie van huishoudelijk schoon en esthetisch acceptabel.
Het totale assortiment aan schoonmaakapparatuur kan onderverdeeld worden in
vloeronderhoudsmachines, hulpmaterialen/accessoires en handschoonmaakapparatuur.
Vloerbedekking: een begaanbare laag, die uit zeer verschillende materialen kan bestaan. vezelige
vloerbedekking met open oppervlaktestructuur, harde vloerbedekking, elastische vloerbedekking.
Vezelige vloerbedekking (tapijt): detacheren, shamponeren of sproei-extractie.