100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting orthopedagogiek 2.1 €4,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting orthopedagogiek 2.1

1 beoordeling
 115 keer bekeken  0 keer verkocht

Met deze samenvatting heb ik de kennistoets van periode 2.1 behaald

Voorbeeld 3 van de 16  pagina's

  • 31 oktober 2017
  • 16
  • 2016/2017
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (7)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: beegee2121 • 6 jaar geleden

avatar-seller
JolijnS
Samenvatting Orthopedagogiek
kennistoets
Leerjaar 2. Periode 1.

- Veel problematieken hebben te maken met een verstoorde
hechtingsrelatie
- Als pedagoog belangrijk om te kijken: wie zitten er allemaal in het
systeem?
- Wanneer is er sprake van kindermishandeling? Als de ontwikkeling van een kin bedreigt wordt.

Regulatieve cyclus
1. Probleemstelling:
Je gaat als eerst op zoek naar het probleem. Je onderzoekt eerst wat het normale
gedrag is van een 4-jarig kind (wat hoort bij de leeftijd/wat is de norm). Wanneer je
dit weet, kun je zeggen wat er afwijkt. Vervolgens onderzoek je oorzaken voor het
probleemgedrag (d.m.v. het Dordt Strategisch model). Hierbij kun je de oorzaak uit 6
verschillende gebieden halen.
Eerste reflectieve pauze: hierbij wordt de probleemstelling verder uitgediept. Welke
problemen zijn er? Waarom? Factoren? Wat is er nodig om POS te verminderen?
Hier maak je een hypothese voor.
2. Diagnose:
Hierbij ga je een stickertje plakken. Een stickertje plakken in engere zin wil zeggen
dat je bijv. de diagnose dyslectie stelt. Pedagogen mogen alleen diagnoses stellen in
ruimere zin. Dit wil zeggen dat je de heel situatie in kaart brengt, je maakt een
beschrijving/rapportage, dus niet alleen het etiket.
Tweede reflectieve pauze:
Waar de eerste reflectie pauze gericht is op het denken over de oorzaak-gevolgrelaties, wordt in deze tweede pauze
nagedacht over de doel-middelrelaties. De hulpverlener geeft hierbij een indicatie welke hulp het beste kan worden ingezet.
3. Plan: Welke doelen wil ik bereiken en welke middelen zet ik hiervoor in? Het plan schrijf je samen met de cliënt.
4. Ingreep: Als het plan geschreven is, ga je aan het werk met de cliënt: de uitvoering.
5. Evaluatie: Heb ik mijn doelen wel of niet behaald? Waar ligt dat dan aan?

Dordts Strategisch model
Het formuleren van deelhypotheses gebeurt op 6 niveaus. Elk niveau heeft zijn eigen verklaringsaccent. Dit kan je
handvatten geven om gedrag vanuit verschillende invalshoeken te verklaren.
1. Sociale aspecten: verklaringen op basis van de sociaal-maatschappelijke invalshoek (school, werk, buren, financiële
situatie, familieleden).
2. Gezinssysteemaspecten: gaat in op de invloed van het systeem (huwelijksproblemen, gezinsproblemen).
3. Gedragsmatige en cognitieve aspecten: verklaringen op basis van problemen of stoornissen op cognitief, gedragsmatig
en emotioneel vlak.
4. Psychodynamische aspecten: gedrag verklaart aan de hand van factoren in het verleden.
5. Ontwikkelings- en persoonlijkheidsaspecten: eigenschappen die vaak niet of moeilijk te veranderen zijn (temperament,
karakter, autisme, verstandelijke beperking)(nature).
6. Biologische aspecten: factoren op biochemisch, neurologische of lichamelijk gebied en psychische
stoornissen/problemen.


Normaal, probleem, stoornis?
Wat is normaal? Alle ontwikkelingen in het leven die mogelijk zijn en zodanig voorkomen zonder dat deze tot grote
opvoedproblemen leiden.
Al het gedrag dat teveel van het gemiddelde afwijkt, is abnormaal te noemen.

Het onderscheid tussen ernstig of waarschijnlijk voorbijgaand heeft niet alleen te maken met het afwijken van de norm,
maar kan ook worden ingeschat aan de hand van de 9 criteria van Rutter:
(Criteria om opvallend gedrag te bekijken, je bekijkt of er sprake is van een probleem)
‘’Is het normaal, of is het een probleem’’ (stoornis kun je niet bepalen met de criteria, daar heb je een boekje voor nodig)
• Leeftijdsadequaat gedrag


1

, • Duur van het probleemgedrag
• Omstandigheden van het gedrag
• Socio-culturele setting
• Hoeveelheid en frequentie
• Type problemen en mate van voorkomen in populatie
• Intensiteit
• Verandering van gedrag
• Situatiegebondenheid
Hoewel deze criteria wel inzicht geven in de ernst van de gedrags- en ontwikkelingsproblemen, kunnen hier nog geen
universele classificerende uitspraken over worden gedaan.

Om te kunnen bepalen of het gedrag afwijkt van de norm, kan men gebruikmaken van classificatiesystemen.
Classificeren (in hokjes zetten, stickers plakken, we willen mensen begrijpen)
• Classificatie is een persoon herkennen, er een naam aan geven, en indelen in een categorie.
• Waarom? (op basis van die hokjes, kun je bedenken wat iemand nodig heeft, handvaten).
Classificeren: Categorale benadering vs. Dimensionele benadering
Categorale benadering: foto 1.
Je hebt wel of niet een stoornis, het is aan- of afwezig: DSM-5. DSM-5 is een categoriaal systeem, omdat het werkt met
observeerbare gedragskenmerken op basis waarvan kan worden bepaald of een probleem wel of niet tot een bepaalde
stoornis behoort (per stoornis zijn criteria vastgesteld).
Je kijkt dus echt naar kenmerken, en zegt; iemand heeft wel of niet het stoornis. Je kijkt niet naar een systeem, je kijkt niet
naar het kind, niet naar de krachten etc. Het is heel beperkt.
- Bij Orthopedagogiek spreek je van een stoornis wanneer deze beschreven staat in de DSM-5.
- Een probleem staat niet in de DSM-5, maar gaat wel gepaard met problemen en/of lijden bij het kind en evt. met
opvoedingsverlegenheid of opvoedingsproblemen bij de ouders.
Dimensionele benadering: foto 2.
Het probleem is niet aan- of afwezig, het is meer beschrijvend, hoe ervaren de betrokkene het probleem.
- Teveel versus te weinig controle.
- Internaliserende gedragsproblemen: verlegenheid, angst, geremd, depressief (meisjes vaker)
- Externaliserende gedragsproblemen: agressie, liegen, hyperactiviteit (jongens vaker)
MAAR: classificatie van een stoornis zegt NIETS over het ontstaan van de POS.




Risico- en beschermende factoren
• Nooit één oorzaak van gedrag: meerdere risicofactoren, en meerdere beschermingsfactoren (buffers).
• Risicofactor vergroot de kans op het ontwikkelen van een probleem/stoornis.
• Beschermende factor vermindert de kans op het ontwikkelen van een probleem/stoornis, in aanwezigheid van
risicofactoren.

Risico- en beschermende factoren
• Niveau van het kind:
- Biologische kenmerken (prenatale programmering, erfelijkheid, sekse)
- Gedragskenmerken (gehechtheid, temperament)
- Ingrijpende gebeurtenissen (scheiding, verwaarlozing, mishandeling trauma’s)
- Beschermend: temperament, emotieregulatie, hoog IQ, interne locus of control.
• Niveau van ouders en het gezin:
- Structurele kenmerken (psychische problemen, echtscheiding, eenoudergezin)
- Proceskenmerken (opvoedingsstijl, gezinsklimaat)
- Beschermend: Volwassenen die bescherming biedt, positief gezinsklimaat, adequate kennis bij ouders over de
ontwikkeling van de kinderen, goede relatie met broertje en zusje.
• Niveau van de omgeving:
- Omstandigheden tijdens opgroeien (SES van ouders, armoede, achterstandsbuurt)
- Kenmerken van het onderwijs (kwaliteit, contact tussen leerkracht/ouder)
- Peergroup (gepest worden, peergroup als negatief voorbeeld).
- Waarden en normen van een cultuur.

2

, - Beschermend: sociale steun, goede buurt, positieve onderwijservaringen, goede relatie met leeftijdsgenoten.

Equifinalitiet: er zijn verschillende oorzaken voor 1 probleem. Je hebt gevoelig voor
prikkels, je bent heel actief, je hebt chaotische ouders: al deze oorzaken maken dat het
kind ADHD heeft.
Multifinaliteit: een depressieve ouder, hoeft niet te leiden tot een depressief kind. Dus
vanuit 1 oorzaak kunnen ook meerdere problemen of stoornissen ontstaan. Het kind kan
bijvoorbeeld ook ADHD hebben en hoeft niet perse automatisch ook depressief te zijn.

Classificatie: wat is er aan de hand?
Diagnostiek: hoe is dat zo gekomen?
Differentiaaldiagnose: is er nog een andere stoornis die de symptomen kan verklaren?
Comorbiditeit: het tegelijkertijd hebben van 2 of meer stoornissen die ook invloed op
elkaar kunnen hebben. (het kind heeft ADHD, maar ook een depressie of autisme).


ADHD
ADHD – Attention Deficit Hyperactivity Disorder
Andachtsstoornis met hyperactivitit (ADHD)
• ADHD is één van de meest voorkomende ontwikkelingsstoornissen
• De symptomen van ADHD worden in de DSM verdeeld in 2 clusters (3 typen vormen):
- (1)Hyperactiviteit en (2)impulsiviteit
Deze vorm is het meest bekend. Het kind vertoont druk en impulsief gedrag, praat veel, moeite om stil te zitten, friemelt
veel, zonder na te denken aan taken beginnen.
- (3)Aandacht tekort (concentratie)
ADD = de onoplettende uitingsvorm. Kinderen met deze stoornis hebben moeite om hun aandacht en concentratie ergens
op gericht te houden, ze zijn snel afgeleid en lijken ook vergeetachtig te zijn (kan komen doordat ze opdrachten maar half
horen vanwege het afgeleid zijn).

• Binnen deze 2 clusters zal gespecificeerd worden welk gedrag het kind het meest laat zien
Kinderen kunnen ook een gecombineerd type hebben.
• Kinderen moeten minstens 6 symptomen van één of beide clusters hebben en een aantal van deze symptomen
moet bij het 12e levensjaar aanwezig zijn. (bij volwassenen geldt 5 symptomen).
• Prevalentie: 3-5/6% (meer jongens dan meisjes)
• ADHD kent een hoge comorbiditeit met andere stoornissen, namelijk met oppositionele opstandige
gedragsstoornis, antisociale gedragsstoornis, middelenmisbruik, stemmingsstoornissen, leerstoornissen en
taalstoornissen. (31% heeft alleen de stoornis ADHD zonder andere stoornissen erbij).
• Moeilijk inzicht te krijgen in de wereld om hen heen, meer moeite met de leerstof te begrijpen, meer conflicten
met leerkrachten/ouders/kinderen, o.a. door gebrekkig inzicht in sociale structuren.
• Etiologie: wisselwerking tussen omgeving en aanleg is essentieel!
• Zie bovenstaande risico- en beschermede factoren.
• Preventie & behandeling (gecombineerde aanpak)(afhankelijk van symptomen kind):
- Psycho-educatie: voorlichting, ouders/kind/leerkracht/vrienden
- Gedragstherapie en cognitieve gedragstherapie: gedragsmodificatie kind, oudertraining, SoVa kind.
- Neurofeedback: de samenwerking in je hersenen opnieuw programmeren
- Medicatie

Gedragsstoornissen – ODD/CD




We spreken van een stoornis wanneer het een probleem wordt voor het kind zelf.
Meest voorkomende gedragsstoornissen:
- Oppositionele opstandige gedragsstoornis (Oppositional Defiant Disorder, ODD)
- Antisociale gedragsstoornis (Conduct Disorder, CD)


3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper JolijnS. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67474 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,49
  • (1)
  Kopen