Les 1 openingscollege
Waarom taal?
Met elkaar communiceren à lezen en schrijven
Begrip van woorden
Kennis (overbrengen)
Cultuur à eigenheid à wie ben jij?
Waarom (taal)onderwijs?
Kwalificatie
o Je leert iets
Subjectivering
o Je leert jezelf worden
Socialisatie
o Je leert lid te worden van een gemeenschap
(Zie pp voor begrippen)
Receptief
Mondeling Luisteren
Schriftelijk lezen
Gebruik van kunsten bij taal
Als inspirerende leeromgeving om leerprestaties van taal te vergroten
Om de leerstof beter te begrijpen door kunst als didactisch middel te gebruiken
Om kunstzinnige oriëntatie meer naar voren te laten komen
Waarom werkt de combinatie Taal en Drama
(Zie filmpje)
Plezier in het leren
Betrokken
Samenwerken
Heel spelend, de kinderen hebben niet het gevoel dat ze aan het leren zijn
Kinderen zien de meerwaarde van de dramalessen, ze gebruiken het ook buiten
schooltijd
Taaldomein op de basisschool
Mondelinge taalvaardigheid (kringgesprek, discussie, spreekbeurt, poppenhoek)
Woordenschat (woordweb, thema kastelen, lezen, woordenschrift)
Beginnende geletterdheid (ABC-muur, voorlezen, rijmen, maan-roos-vis)
Voorgezet technisch lezen (AVI-lezen, dyslexie, leesmoeders, A/B/C biebboeken)
Stellen (schoolkrant, kop-romp-staart, opstel, e-mail)
Jeugdliteratuur (Annie M.G. Schmidt, voorlezen, boekenkring, Kinderboekenweek)
Begrijpend lezen (wie dit leest, hoofdgedachte, weettekst, zoekend lezen)
Spelling (nieuwe spelling, dictee, Adje au- Otje ou, ’t fokschaap)
Taalbeschouwing (woordsoorten, hun zijn groter dan mij, synoniem, ontleden)
Informatie over 1.04 Perspectief Taal en Kunsten
, Bijeenkomsten
Toetsing
Literatuur
‘Flipping the classroom’ à voorbereiding is noodzakelijk! Tijdens de lessen nadruk op
de toepassing van de theorie in het maken van lesontwerpen.
Per les is het de bedoeling dat je je voorbereid op de theorie, zodat Paul hierop verder kan
gaan.
Tijdens dit perspectief
Tijdens je stage ga je een taal en kunst lesgeven
Je gaat 2 toetsen maken
o Kennistoets Taal (NU AL BEGINNEN MET LEREN, HEEL MOEILIJK!!)
60 vragen, 42 goed hebben (meerkeuze)
Portaalboek + meer literatuur leren (zie OO)
o Praktijkdossier taal en kunst
Drie lesontwerpen maken
1x Taalvaardigheid
1x Woordenschat
1x Jeugdliteratuur
Praktijkopdracht eyeopeners
2 grootste leermomenten omschrijven
Praktijkopdracht taal op je stageschool
Zie opdracht OO, word nog besproken in de lessen op school
Zie planning van deze periode op onderwijs online. Hierin kan je ook zien welk onderwerp of
hoofdstuk je moet voorbereiden.
Wat heb jij aan taal gezien op de basisschool?
Bij mijn oude basisschool gingen de kinderen op donderdagmiddag naar het ‘taalatelier’. In
dit atelier lagen opdrachten die te maken hadden met taal en het thema die periode. De
kinderen mochten zelf een opdracht kiezen die ze leuk vonden.
Wat leren de kinderen van deze activiteit?
o Spelenderwijs bezig zijn met taal en het thema van die periode
Wat doen de kinderen?
o Tijdens de middag bij het taalatelier waren de kinderen bezig met de
opdrachten
Wat doet de leerkracht?
o Legt uit uit welke opdrachten de kinderen mogen kiezen en legt ook uit wat ze
moeten doen. Loopt vervolgens rond en helpt de kinderen waar nodig
Handige site: lesintaal.nl
Voorbereiding voor volgende les: 2.1 mondelinge taalvaardigheid
Les 2 Mondelinge taalvaardigheid
,Wat gaan we doen?
Voorkennis ophalen mondelinge taalvaardigheid
Vragen bedenken bij een kunstwerk
Tussendoelen mondelinge vaardigheid
Aan de slag met je lesontwerp
Voorbeeldlessen
Complex – minder complex
Praktijksituaties
Ophalen van voorkennis
Wat zijn taalgroeimiddelen?
o Taalaanbod
Moet correct zijn
Moet begrijpelijk zijn
Moet rijk zijn (naaste ontwikkeling)
o Taalruimte
Is er een gelegenheid tot taalproductie
o Feedback
Positieve feedback
Interactie feedback (goede voorbeeld)
Voordoen (goede voorbeeld geven)
o Taalstimulering
Alles wat je doet om de taal te stimuleren
Taalstimulering: Bevorderen van taalfuncties
Sociale taalfuncties
o Zelfhandhaving
Zeggen wat je gaat doen
o Sturen van anderen
Bijvoorbeeld in de poppenhoek, jij bent mama enzovoort
o Zelfsturing
Zeggen wat ze aan het doen zijn
o Structurering
Alvast benoemen wat ze in de hoop gaan doen
Cognitieve taalfuncties
o Rapporteren
Een eigenschap van iets benoemen
o Beschrijven
Uitgebreider dan rapporteren, meer eigenschappen benoemen
o Redeneren
Oorzaak en gevolg benoemen
o Projecteren
Te verplaatsen in een ander
o Reflecteren
Eigen denkproces beschrijven, stap voor stap
Waar gaat het alweer over bij taalstimulering?
,Fragment 1:
Waarom zit het ijzer onder de slee? Redeneren
Wat kun je doen in de winter? (het kind benoemde alleen sleeën) dus rapporteren
Fragment 2:
Allemaal gesloten vragen, kind rapporteert alleen maar
Fragment 3:
Wat gebeurt er met het water in de winter? Beschrijven
Bronnen voor lesdoelen en inschatten beginsituatie
www.tule.slo.nl
www.leerlijnentaal.nl
OO à tussendoelen mondelinge communicatie
Mondeling taalgebruik
Ingebed in context
o Zelf meegemaakt
o Eenvoudig
Kennismaking
Gesprekken over het weer
Cognitief veeleisend
o Instructie van een bepaalde taak
o Moeilijke woorden
Instructie geven
Zonder context
o Luisteren naar een verhaal
Luisteren naar het nieuws
Reflecteren op gevoel
Cognitief niet veel eisend
o Eenvoudig
Kinderrijmen opzeggen
Luisteren naar een verhaal
Taalronde
Is een werkvorm die helpt bij het schrijven van een tekst
Hulpmiddelen zijn:
o Maken van een kring
o Introduceren onderwerp
o Vertelronde
o Lijstje tekenen/schrijven
o Tweetal gesprek over een ding van het lijstje
o Tekst schrijven
o Voorlezen
o Vervolg
Kinderen met spreekangst kunnen goed leren spreken door gebruik te maken van
handpoppen.
,Flip de beer, de logeerbeer, maakt het voor kinderen gemakkelijk om te vertellen wat ze
samen hebben gedaan die logeerweek
Les 3 Woordenschat
Voor een goede woordenschat les gebruik je viertakt
Voorbewerken (DAG 1)
o Relevante voorkennis ophalen
o Kinderen motiveren/enthousiasmeren
Semantiseren (DAG 1
o In deze fase leggen de leerkrachten uit wat de betekenis is van het woord.
Aanleren van de juiste woorden
o Nooit de kinderen zelf eerst laten denken, want dan onthouden ze het foute
antwoord.
Consolideren (DAG 2 T/M 4)
o Inslijpen (ongeveer 7x voorbij laten komen)
o Zorgen dat het niet meer vergeten wordt
o Uitbreiden
Evalueren (DAG 5)
o Kijken of de kinderen de betekenis aan het woord hebben begrepen
Viertakt is een weekprogramma
Selecteren van doelwoorden
De betekenis van het woord is minstens 80% van de kinderen onbekend
Een woord is functioneel voor de kinderen
Het woord past bij het thema of project, het prentenboek of de activiteit
Je kiest woorden in samenhang met elkaar
Les 4 Woordenschat les 2
Belang van woordenschat
Kinderen hebben woorden nodig om te kunnen communiceren, om te kunnen leren
en zich te kunnen uiten
o Kinderen begrijpen de woorden die ze horen en lezen
o Kinderen kunnen hun eigen ideeën en denkprocessen beter verwoorden
o Kinderen begrijpen dan de lesinhoud
o Kinderen leren elke dag nieuwe woorden bij
o Woorden maken wijzer
Wat is een woord
Woord
o Vorm à label à het ‘etiket’
o Betekenisaspecten vormen samen het netwerk à concept
Hoe leren kinderen nieuwe woorden
, Labelen
o = etiket
Koppeling woord aan een ding of gebeurtenis
Categoriseren & betekenisverwerving
Netwerkopbouw
Wanneer kinderen nieuwe woorden hebben geleerd komt er een netwerk in de hersenen en
onthouden ze de woorden goed
Impliciet woordenschat
Gaandeweg nieuwe woorden leren zonder er bewust van te zijn
o Tijdens voorlezen
o Veel lezen over allerlei onderwerpen
o Taalrijke omgeving
o Levende prentenboeken
o Video’s of programma’s bekijken
o Ouders stimuleren om voor te lezen
Ook wel: incidentele woordleersituaties
Expliciet woordenschat
Er voordurend mee bezig zijn om woorden aan te leren, bewust
o Kort uitleggen, labelen of bespreken
o Computerprogramma’s, aansluitend bij methodes
o Actuele taalmethode
o De viertakt
o Woordleerstrategie (oudere kinderen)
o Interactief voorlezen (jongere kinderen)
CUVAR-methode
Context en uitleg: een opticien is iemand die een brillenwinkel heeft
Variatie: een opticien kan je ogen testen wanneer je niet goed ziet. De opticien kan je
bril afstellen als die niet goed zit.
Aanvulzin: wat doet de opticien als je bril scheef zit? Of: wat verkoopt de opticien in
zijn winkel?
Registratie: elke keer als het kind dit woord gebruikt, dan wordt dit geregistreerd
Woordenschat strategieën
Stap 1: illustraties / toon / lichaamstaal
Stap 2: woorden en zinnen in de buurt
Stap 3: woordbouw
Stap 4: opzoeken of vragen
Stap 5: controleren
,Samenvatting van de
toetsmatrijs
Hoofdstuk 1 Taalonderwijs, taal en taalontwikkeling (1
of 2 vragen)
1.1 De 3 kernfuncties van onderwijs + voorbeelden
Kwalificatie: het zich eigen maken van kennis, vaardigheden en houdingen die
leerlingen kwalificeren voor het leven in onze rijke multiculturele maatschappij en het
uitoefenen van bijvoorbeeld een beroep. Voor taalonderwijs gaat het dan om basale
kennis van de taal en de taalvaardigheid spreken, schrijven, lezen en luisteren.
Voorbeelden: een loodgieter moet de handleiding van nieuwe apparaten goed kunnen
begrijpen, en een journalist moet helder kunnen schrijven, formuleren en spellen à
beroep uitoefenen, auto besturen, timmeren of brieven schrijven.
Socialisatie: het voorbereid worden op een leven als lid van een gemeenschap met
eigen tradities, gewoontes, regels en praktijken. Socialisatie is het proces waarbij iemand
bewust en onbewust cultuurkenmerken van een groep overneemt. Voorbeelden: dat de
kinderen op de basisschool kenmerken van de Nederlandse cultuur leren.
Subjectivering: de vorming van een persoon. Het gaat over menselijke individualiteit
en subjectiviteit. Je eigen specifieke plaats te verwerven in de samenleving.
Voorbeelden: dat de basisschool de leerlingen bewust maakt van hun
verantwoordelijkheid en de ruimte krijgen om zich aangesproken te voelen door hun
omgeving. ‘Ik en mijn wereld’.
1.1 Waarom taalonderwijs
Via taal kunnen we onszelf uitdrukken en gaan we relaties aan met andere mensen.
Taal zorgt voor expressie en contact. Jezelf kunnen uiten en jezelf verbinden met
anderen. Via taal kunnen we ook kennis vergaren en onszelf ontwikkelen. Taal is
verbonden met onze persoonlijkheid en identiteit.
1.2 Visies op taalonderwijs
Traditioneel onderwijs: nadruk op schriftelijke vaardigheden, en daarbinnen op
vormaspecten. Het accent ligt op meetbare aspecten van taal, zoals technisch lezen en
spelling. Schrijven en lezen belangrijk!
Thematisch-cursorisch taalonderwijs: de kinderen leren taal door taal te gebruiken in
zinvolle gebruikssituaties. Leerlingen werken zo veel mogelijk vanuit bepaalde thema’s
met taal. De leraar bedenkt bij deze onderwerpen interessante taken voor leerlingen,
waarbij zij al werkend taalervaringen opdoen die hun taalvaardigheid vergroten. Naast
thematische activiteiten zijn er cursorische activiteiten waarbij leerlingen vak onderdelen
oefenen en die wel belangrijk worden geacht, maar die niet in het kader van een thema
kunnen worden geleerd en geoefend, bijvoorbeeld technisch lezen, spelling en
grammatica. Voordeel à leerlingen kunnen met thema’s bezig zijn die ze zinvol vinden.
Nadelen à kost veel tijd en is moeilijk te combineren met cursorisch werken. Leraar krijgt
moeilijk inzicht wat de leerlingen hebben geleerd.
, Taal bij vakken: in de visie taal bij vakken wordt ervan uitgegaan dat taal meer is dan
materie die geleerd moet worden en dat je door middel van taal kunt leren. Taal gebruik
je voor het leren van nieuwe inhouden en voor het verkrijgen van nieuwe inzichten. De
leraar is hierbij sterk gericht op interactie in de groep (klassikaal verband of in kleinere
groepen). De leerkracht probeert door uitgekiende instructies en goed omschreven
taaltaken het denkproces bij de leerlingen te ontwikkelen. Zo wordt taal bij alle vakken
gestimuleerd. Voordeel à kinderen leren taal gebruiken in situaties die voor hen zinvol
zijn. Nadeel à sommige onderdelen van de taal worden niet veel of goed behandeld.
Communicatief taalonderwijs: bij communicatief taalonderwijs staat centraal dat
leerlingen leren om goed mondeling en schriftelijk te communiceren. De aandacht gaat
minder uit naar de correctheid van het taalgebruik en meer naar het tot stand komen
van de communicatie en het overbrengen van de bedoeling van de spreker/schrijver. Het
accent ligt op leren spreken, luisteren, schrijven en lezen vanuit de gedachte: zender à
boodschap à ontvanger.
Voordeel à leerling raakt gemotiveerd door gekozen onderwerp. Nadeel à niet alles
kan in reële communicatieve situatie worden aangeboden.
Whole-languagebenadering: Bij deze taalvisie wordt in plaats van in hapklare
abstracte stukjes taal als geheel aangeboden. Vertellen, luisteren, schrijven en lezen
wordt in samenhang ervaren en geleerd. Kinderen leren taal door taal te gebruiken. De
leerkracht laat leerlingen vertellen in de kring of in tweetallen (taalronde). Op basis van
die gesprekken worden teksten geschreven, die dan weer in kleine groepjes besproken
worden (tekstbespreking). Binnen taalrondes en tekstbesprekingen worden alle
taalvaardigheden à praten – luisteren – lezen – schrijven geïntegreerd.
Strategisch taalonderwijs: het strategisch taalonderwijs is gebaseerd op de visie dat
leerlingen voor het uitvoeren van communicatieve taken strategieën moeten leren
beheersen. Leerlingen krijgen procedures aangereikt bijvoorbeeld in de vorm van een
stappenplan, die ze kunnen volgen om iets te doen (brief schrijven, een tekst lezen).
Voordeel à leerlingen krijgen de beschikking over een middel om greep op de taal te
krijgen. Nadeel à leerkracht kan de procedure te makkelijk gebruiken en hiermee
leerlingen vervelen.
Taakgericht taalonderwijs: in deze visie vindt onderwijs plaats vanuit taken die
leerlingen zelf inhoudelijk interessant vinden. De bedoeling van taakgericht taalonderwijs
is dat leerlingen gemotiveerd genoeg zijn om die kloof te overbruggen en al doende in
interactie met anderen taalvaardiger te worden. Wat leerlingen zelf ontdekken blijft
hangen en leidt tot een fundamenteel leren.
Interactief taalonderwijs: interactief taalonderwijs gaat ervan uit dat leerlingen het
best leren in een krachtige leeromgeving waarbij rekening wordt gehouden met hun
individuele verschillen en behoeften. Bij deze vorm van taalonderwijs staan
betrokkenheid en activiteit centraal. Interactief taalonderwijs bestaat uit drie manieren
van leren à betekenisvol leren, sociaal leren en strategisch leren.
(Deze methode wordt in het onderwijs het meest toegepast, maar vaak ook in
combinatie met anderen visies)
1.3 Inhouden het vak Nederlands
Het vak Nederlands
o Vaardigheden: spreken – luisteren – lezen – schrijven
, o Woordenschat
o Jeugdliteratuur: onder andere kennis uitbreiden en hoe lezen leuker maken
o Taalbeschouwing: nadenken over de taal
1.3 Onderwijsdoelen
Kerndoelen basisonderwijs: scholen zijn verplicht een onderwijsaanbod te realiseren
dat voldoet aan de kerndoelen. Dit zijn eisen aan de leerkrachten. Voor Nederland zijn er
12 kerndoelen opgesteld (zie blz. 37 Portaal boek)
Tussendoelen bij de kerndoelen: om scholen te ondersteunen bij de keuze van de
inhouden van het taalonderwijs heeft de overheid tussendoelen en leerlijnen laten
ontwikkelen. Deze zijn te vinden op tule.slo.nl en in verschillende publicaties van het
Expertisecentrum Nederlands. à vormen een concretisering van de kerndoelen.
Referentiekader taal en rekenen: in het referentiekader staat beschreven wat
leerlingen op verschillende momenten in hun schoolloopbaan op het gebied van taal en
rekenen moeten kennen en kunnen. Het referentiekader onderscheidt voor taal 4
domeinen:
o Mondelinge taalvaardigheid
o Lezen
o Schrijven
o Begrippenlijst en taalverzorging
Voor deze domeinen worden vier niveaus onderscheiden:
o Fundamenteel niveau 1 (1F) à eind basisschool, het speciaal onderwijs en het
praktijkonderwijs
o Niveau 2F à MBO 1, 2, 3 en VMBO
o Niveau 3F à MBO 4 en eind HAVO
o Niveau 4F à eind VWO
Leerstoflijnen bij het referentiekader taal: de invoering van de wet op de
referentieniveaus leidt ertoe dat basisscholen meer dan vroeger moeten weten wat de
inhoud is van de domeinen van het taalonderwijs. Er is een website ontworpen na de
invoering van de wet door de overheid à taalenrekenen.nl. Basisscholen moeten een
beeld hebben van de eindniveaus 1F en 1S/2F.
Doelen vanuit de methode of zelfgekozen doelen: sommige scholen werken vanuit
methodische materialen, andere scholen geven taalonderwijs aan de hand van thema’s
en eigen materialen. Deze scholen hebben een taalbeleidsplan waarin alle leerlijnen taal
goed beschreven staan.
Groep en individuele doelen: kerndoelen en referentieniveaus worden vertaald in
leerlijnen: een bundeling van concrete (les)doelen. Als een leerkracht wil differentiëren,
kan hij ervoor kiezen om aparte taaldoelen te formuleren voor groepjes leerlingen of
zelfs voor individuele leerlingen.
1.4 Hoe kinderen leren
Incidenteel: spontaan en onbedoeld leren
Intentioneel: als een kind er bewust voor kiest om iets te leren, bijvoorbeeld als het
kind zelf opzoek gaat naar kennis of vaardigheden enzovoort.
1.4 Soorten leersituaties