Forensische linguïstiek week 1 - Introductie
Sullivan (2017)
Tannen heeft het over ‘ventriloquizing’. Vertriloquizing is als een spreker iemand anders
stem gebruikt terwijl die persoon erbij is. Bijv. de persoon citeren, parafraseren, of namens
de persoon spreken in diens bijzijn. Denk bijvoorbeeld aan een advocaat die iets zegt waar
de getuige bij is.
En hoe kwam dit tot uiting in de rechtszaak tegen George Zimmerman?
In het proces tegen George Zimmerman kwam dit tot uiting bij het verhoren van de getuige
Rachel Jeantel. Als zij vertelde wat Zimmerman had gezegd, werd dit door de ondervrager
geparafraseerd in “correct” Amerikaans/Engels. Als zij vertelde wat Trayvon Martin had
gezegd, werden elementen van het African American English (AAE) behouden in de
parafrase van de ondervrager. Zij spreekt een andere variant, namelijk Afro-Amerikaans dus
als ze haar herhalen benadrukken ze ook dat zij anders is. Als de advocaat haar na praat
houdt die haar accent aan en als de advocaat een ander nadoet doet hij wel normaal Engels.
Hij wil zijn als client goede spreker over laten komen en hij wil niet dat haar verklaring
meeweegt want dan zou het geen zelfverdediging zijn.
Vier (soorten) taalvarianten in de Amerikaanse rechtbanken:
1. Formal legal language
Formeel juridisch taalgebruik; vormt overeenkomsten met geschreven juridisch
taalgebruik. Dit is de taalvariant die rechters veelal gebruiken.
2. Standard English
Formeel taalgebruik dat prescriptieve normen volgt. Dit is de taalvariant die
advocaten en veel (hoogopgeleide) getuigen gebruiken.
3. Colloquial English
Informeel taalgebruik. Sommige (praktisch geschoolde) getuigen gebruiken dit in de
rechtbank, en advocaten kunnen het strategisch inzetten.
4. Subcultural variaties/nonstandard/vernacular English
Variant gesproken door minderheden, met eigen spreekstijl, manieren, grammatica’s
en woorden. Een voorbeeld is Black English en dialecten gesproken door mensen
zonder vervolgopleiding.
Rachel spreekt een subvariant van Engels, namelijk Afrikaans-Amerikaans. Als Rachel Jeantel
standaard Amerikaans had gesproken, had de advocaat haar niet neer kunnen zetten als
ongeloofwaardig en had de – grotendeels witte – jury haar wellicht eerder bestempeld als
serieuze getuige. Mogelijk was George Zimmerman dan veroordeeld, omdat Rachel Jeantel
vertelde dat Trayvon Martin bang was en wegliep, en zich dus niet verdacht of gevaarlijk
gedroeg. Dan was haar verklaring wel als overtuigend gezien door de jury en dan zouden ze
daarmee George Zimmerman niet vrijspreken. Dus de advocaat heeft haar
geloofwaardigheid onderuitgehaald
Als advocaten de jury toespreken kunnen ze colloquial English inzetten om meer “normaal”
over te komen, niet elitair en als onderdeel van het volk en dus de jury. Dit ook omdat
advocaten aardig gevonden willen worden zodat de jury meegaat.
,Als advocaten een getuige à charge ondervragen is het in hun belang de getuige over te
laten komen als ongeloofwaardig. Als een advocaat formal legal language gebruikt, komt hij
slim over en kan hij de getuige dom laten overkomen, door het verschil te benadrukken en
te laten zien dat de getuige hem niet begrijpt. De getuige zal dan minder snel als
geloofwaardig worden bestempeld.
Het is opmerkelijk dat de prosecuting attorney opmerkingen maakt over de manier waarop
Rachel Jeantel spreekt. Als prosecuting attorney, en dus aanklager (OvJ), is het aan deze
persoon om bewijs tegen George Zimmerman te presenteren. De getuigenis van Rachel
Jeantel bevestigt een verhaal waarin haar goede vriend Trayvon onschuldig is en er dus geen
sprake is van zelfverdediging. Normaal gezien is het in het belang van de aanklager om een
dergelijke getuige zo geloofwaardig mogelijk te presenteren. Het is dom dat de OvJ dat doet
want hij maakt zijn eigen getuige ongeloofwaardig door commentaar te hebben op hoe zij
spreekt. Hij benadrukt daarmee dat zij in haar taal geen proces kan doen (het kan zijn dat hij
haar op haar gemak wilde stellen maar dit is niet goed uitgepakt).
Transcripties zijn volgens het artikel niet objectief en neutraal? Want vooroordelen en
stereotypen van de persoon die transcribeert zullen zichtbaar zijn (bijv. in interpretaties,
meer nadruk op sommige sprekers, minder verstaan/verkeerd weergeven van sommige
sprekers etc.) Het is niet objectief en neutraal want normaal is het letterlijk meeschrijven
maar is niet altijd mogelijk. Fouten zijn niet willekeurig dat heeft te maken met de persoon.
Want deze persoon heeft blijkbaar nooit te maken gehad met Afrikaans-Amerikaans want ze
kon niks begrijpen en verstaan en maakte er zelf andere dingen van. Dus de woorden van
rachel zijn niet goed verstaan door die transcripter en daardoor verandert.
Sullivan interpreteert “no” van de court reporter in regel 8 uit afkeuring van het taalgebruik
van Rachel Jeantel. Het is niet te volgen, geen correct taalgebruik en zeker niet wat ze
verwacht in een juridische setting. Met “no” toont de neutrale partij ongenoegen over het
antwoord van de getuige. Dit kan extra effect hebben omdat de court reporter door de jury
gezien kan worden als de autoriteit op het gebied van taal. Hierdoor komt Rachel
ongeloofwaardig over.
Van Koppen
Er ontstaat een probleem doordat de nadruk van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland
op de voorfase ligt, namelijk het bewijs dat gebruikt wordt voor de veroordeling wordt
grotendeels verzameld in de opsporingsfase, dus voordat er een verdachte in beeld is. Op
dat moment is er dus nog geen verdediging aanwezig die invloed kan uitoefenen op de
deskundigen die worden geraadpleegd en de vragen die hen worden gesteld. Dit leidt tot
een unequality of arms, want ze zeggen we hebben al een deskundig rapport dus waarom
zouden we er nog iemand anders naar laten kijken.
Een officier van justitie of rechter kan niet zelf inschatten of er contra-expertise vereist is,
omdat voor deze inschatting expertise vereist is, en dat is alleen aanwezig bij deskundigen.
Pas op het moment dat een contra-expert naar een bewijsmiddel kijkt, zoals een verhoor,
, kan deze kritiek geven op het voorliggende deskundigenrapport. OvJ en rechter zijn leken in
die zin, zij kunnen niet beoordelen of dit bewijs wel of niet van waarde is.
De officier van justitie zal niet snel de noodzaak inzien voor het inzetten van een contra-
expertise bij taalkundig bewijs. In het artikel beschrijft Van Koppen dat het bij
rechtspsychologische vraagstukken ingewikkeld is om de noodzaak van een deskundige
duidelijk te maken. Er wordt dan gezegd dat een rechter dient in te schatten wat de kwaliteit
van het bewijs is, zoals een verhoor, en dat hier geen deskundige voor nodig is. En bij taal is
dat niet anders: mensen denken vaak verstand van taal te hebben, omdat ze het elke dag
gebruiken en kunnen volgen wat er gebeurt. Voor het analyseren van taal op verschillende
lagen (niveaus) is echter kennis van taalkunde nodig. Bijvoorbeeld bij een rapport van een
telefoontap waaruit een stem te horen is van mogelijk de verdachte, dan denkt een leek dit
kan iedereen horen; dat dit de verdachte is. Maar dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn.
De 5 hordes, volgens Peter van Koppen, voordat de verdediging een eigen deskundige kan
inschakelen
Horde 1: Moet er een contra-deskundige komen? Zonder deskundige is het lastig om te
bepalen of er contra-expertise vereist is, omdat leken op een vakgebied te weinig kennis
hebben om het eerste rapport op waarde te schatten.
Horde 2: Het vinden van een eigen deskundige. De meeste deskundigen in Nederland
werken bij het NFI of NIFP en dat zijn partijen die uitsluitend voor de politie/OM werken. Er
blijven zo weinig deskundigen over die de verdediging kan raadplegen.
Horde 3: Het aanstellen van een eigen deskundige. De officier van justitie kan een verzoek
weigeren als zij vindt dat de deskundige niet in het belang van het onderzoek is.
Horde 4: Wie gaat het betalen? Het is moeilijk de ovj te overtuigen om te betalen voor het
onderzoek, omdat zij vaak het belang nog niet inzien. Daarom betaalt in de praktijk de cliënt
een tegenrapportage uit eigen zak.
Horde 5: We vertrouwen de deskundige van de verdediging niet. Bij het beoordelen van de
kwaliteit van een deskundige wordt kritisch gekeken naar hun credentials en wordt hun
expertise al snel in twijfel getrokken. Bij deskundigen die door het OM worden ingeschakeld,
bijvoorbeeld van het NFI, is een dergelijke kritische benadering afwezig.
Het zou niet moeten uitmaken voor de conclusie of een deskundige wordt ingeschakeld door
het OM of door de verdediging, omdat deskundigen gedragscodes ondertekenen waarin
staat dat ze hun rapport altijd schrijven voor de (onpartijdige!) rechter, en niet voor degene
die ze heeft aangesteld. Zij doen hun onderzoek dus op initiatief van het OM of de
verdediging, maar niet in hun belang of om hun standpunt te onderbouwen. Tegelijk geeft
Van Koppen wel aan dat de deskundigen die alleen met het OM samenwerken beïnvloed
kunnen zijn en zichzelf kunnen zien als verlengde van de politie/het OM. Hierdoor ontstaat
mogelijk een partijdigheid die ze niet zelf inzien en kunnen de deskundigen onbewust
beïnvloed worden door de vraagstelling van het OM, zeker als er tunnelvisie heerst in een
onderzoek.