Samenvatting historisch denken
Hoofstuk 1 Geschiedenis
1.1 Definitie
Geschiedenis is niet iets wat gebeurd is, maar alleen datgene wat daarover later nog als waarheid
wordt vastgesteld. Alles wat vroeger gebeurd is, maar niet meer kan worden vastgesteld behoort tot
het verleden, maar niet tot de geschiedenis. Geschiedenis gaat alleen over het verleden van de
menselijke cultuur: alles wat door mensen bedacht en gemaakt en wat zich al zodanig in de loop der
eeuwen heeft ontwikkeld.
Begin van de geschiedenis? 1. De geschiedenis begint niet bij de oerknal, maar bij het ontstaan van
de menselijke cultuur. 2. Er kan pas van geschiedenis worden gesproken vanaf het moment dat er
ergens geschreven bronnen werden geproduceerd.
Veranderende waardenpatroon: Wanneer wij iets van het verleden beschrijven, zullen we dat altijd
doen in de hedendaagse taal en uitgaand van de hedendaagse vragen, begrippen, waarden en
normen.
Hermeneutiek: historicus ‘vertaald’ hij de vroegere gedacht4en voor de hedendaagse lezer. Hij
verplaatst zich in de tijd.
Waarden over het verleden zijn dus die maken die wij tegenwoordig, op grond van de gegevens die
nog zijn overgebleven, met behulp van onze hedendaagse taal en vanuit ons hedendaags perspectief,
nog al feit kunnen vaststellen over wat er vroeger gebeurd is.
In deze paragraaf:
Het verleden waarop de geschiedwetenschap zich richt, is niet hetzelfde als ‘de geschiedenis’: de
geschiedenis bestaat uit beelden van het verleden die tegenwoordig bestaan, het verleden is wat
vroeger gebeurd is. Niet het gehele verleden vormt het object van studie van de historicus, maar
allen het verleden van de menselijke cultuur.
1.2 Historisch denken
Historisch denken: Het onderscheiden van voorbije tijden van de eigen tijd.
Hoe kan dat type denken in Europa worden verklaard?
Periodiseren: Het indelen van de geschiedenis in perioden met duidelijke eigen
karakteristieken.
Anachronismen: Het verkeerd plaatsen van zaken in de tijd.
Historische distantie: Het gevoel van afstand, van een onoverbrugbare kloof tussen de eigen wereld
en de wereld van het verleden waarover het gaat.
Contingentie: Het feit dat iets bestaat zonder dat daarvoor een dwingende noodzaak is.
Iets bestaat, terwijl het ook heel anders had kunnen zijn. Toeval en onvoorspelbaarheid.
In korte tijd zette de Democratische en de industriële revoluties de wereld op zijn kop. Voortaan kon
niemand meer zo gemakkelijk bij zijn vader of een oude man in de leer gaan, maar moest men zich
richten op een toekomst waarin het heel anders zou zijn dan vroeger:
Duitse historicus Koselleck (1923-2006): De ‘ruimte van de ervaring’ (uit het verleden) en de ‘horizon
van de verwachting’ (voor de toekomst) groeiden uit elkaar.
, Kenmerkend voor historisch denken is in de eerste plaats een historisch tijdsbewustzijn: zodanig
denken over tijd, dat je je bewust bent van een langdurige opeenvolging van tijden die telkens
essentieel van elkaar verschillen.
Hierbij horen zes kernbegrippen die overeenkomen met de vier kenmerken van historisch denken.
Bij periodisering is ook chronologie van belang. Via chronologie kan worden vastgesteld in welke
volgorde de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan en hoe lang bepaalde verschijnselen hebben
geduurd.
Historische distantie kan worden uitgedrukt in de kernbegrippen overblijfselen en generaties. Het idee
van overblijfselen benadrukt dat iets afkomstig is uit een andere tijd en daarmee uit een andere
context dan die van de eigen tijd: je voelt de historische afstand tot zo’n overblijfsel. Het besef dat we
leven met oudere en jongere generaties benadrukt dat er een tijde is geweest vóór de tijd van het
eigen leven, een tijd waarin ook al mensen bestonden, maar die onherroepelijk is verdwenen.
In deze paragraaf:
Historische denken is een manier van denken voer tijd die kan ontstaan in snel veranderende
samenlevingen. Daarom is zo’n denkwijze ook het eerst ontstaan in westerse samenlevingen en is
deze in die samenlevingen het sterkst ontwikkeld. In plaats van aandacht voor eeuwige,
onveranderlijke waarheden heeft historisch denken juist aandacht voor het steeds veranderende,
steeds wisselende beeld van de tijd.
Via periodisering wordt de geschiedenis ingedeeld in compartimenten met eigen specifieke
kenmerken, waarbij de kenmerken van de ene tijd niet mogen worden verward met die van een
andere. Gevoel voor anachronisme legt de nadruk op verschillen tussen tijden, ook op verschillen
tussen het heden en het verleden, waardoor historische distantie ontstaat. In plaats van vroegere
perioden te zien als voorgeschiedenis van het heden, met lange ontwikkelingslijnen van vroeger naar
nu, wordt elke tijd op zichzelf beschouwd en meer nadruk gelegd op toeval en onvoorspelbaarheid,
contingentie, in de historische ontwikkeling.
1.3 Historische redeneerwijzen
Vier redeneerwijzen :
- Het verzamelen van bronnen en gegevens en van het vaststellen van feiten.
- Het ordenen van de geiten in de perioden en thema’s.
- Het verklaren wat er gebeurde door analyses van oorzaken en gevolgen.
- Het zich vormen van een beeld: een interpretatie van het geheel die er een betekenis aan
geeft.
Bronnen
Bij het omgaan met bronnen en gegevens moet een historicus zich realiseren dat het om
overblijfselen uit andere tijden gaat.
1) Ze zijn moeilijker correct te interpreteren dan bronnen uit de eigen tijd.
2) De historische context waarin de bronnen zijn ontstaan, moet bij de uitleg worden betrokken.
3) Niet alleen de inhoud is belangrijk, maar ook het moment waarop en de omstandigheden
waaronder het geschrift is ontstaan.
4) over de schrijver of maker moet zoveel mogelijk achtergrondinformatie worden verzameld.
5) in verband met het tijdsverschil is van belang of de maker van een bron zijn geschrift bedoelde
voor tijdgenoten en zich er niet bewust van was dat het later nog om historische redenen zou worden
gelezen, of dat hij juist hoopte dat het later zou worden gelezen en zich daar speciaal op richtte.