Renaissance – Revolutie
1400-1840 n.C.
3.1 Renaissance – Revolutie (1400-1840)
De meeste Europeanen blijven na de middeleeuwen christelijk, maar zijn ook nieuwsgierig naar Gods schepping. De
denkwijze verandert van memento mori (bedenk dat je zult sterven) naar carpe diem (pluk de dag). Kunst mag mooi zijn in
plaats van enkel de christelijke boodschap overbrengen, het bezitten van kunst geeft status. Luther publiceert 95-stellingen,
waarin hij zijn kritiek op de rooms-katholieke kerk samenvat. Katholieken zijn volgens hem teveel bezig met het verwerven
van status en macht in plaats van met de Bijbel, de basis van het Christelijke geloof. Hij bepleit hervorming van het
Christendom, dit wordt de reformatie genoemd. Er ontstaan nieuwe Christelijke stromingen, die samen het protestantisme
worden genoemd. In de Nederlanden is het Calvinisme populair. Tijdens de beeldenstorm in 1566 vernietigen protestanten
katholieke objecten en kunstwerken. Volgens hen moet het christelijke gebouw sober zijn. Om de katholieke kerk te
redden, vinden er vanaf 1550 serieuze hervormingen plaats: de contrareformatie. De katholieken pakken de aflatenhandel
aan, herzien de priesteropleidingen en regelen dat kerkmuziek verstaanbaar moet worden.
De familie de Medici bestelt veel kunst in opdracht en is daarmee een grote stimulans voor de Italiaanse kunstwereld. Het
wordt niet langer afgekeurd om luxe en rijkdom te tonen. De Medici-familieleden nemen als mecenassen (begunstigers) tal
van kunstenaars in bescherming. In het Nederland van de zeventiende eeuw (Gouden eeuw) bestellen door overzeese
handel rijk geworden kooplui kunst. Pas na de Franse revolutie van 1789 wordt weer meer kunst en architectuur in dienst
van gewone burgers gemaakt. In de renaissance wordt het individu belangrijker; kunstenaars worden gezien als
getalenteerde genieën in plaats van gelijkgesteld te worden met ambachtslui. Ze signeren hun werk en maken
zelfportretten. Zuid-Europese kunstenaars gaan op een meer wetenschappelijke manier te werk om (de mooiste aspecten
van) de zichtbare werkelijkheid weer te geven.
Rond 1600 begint de wetenschappelijke revolutie. Tijdens de verlichting van de achttiende eeuw (waarin het verstand
centraal staat) krijgt de wetenschap een nieuw impuls. Wetenschappers denken dat je alles te weten kunt komen en die
kennis kunt vatten in een encyclopedie. In die tijd wordt de camera obscura uitgevonden, dat biedt kunstenaars de
mogelijkheid om ruimtelijke beelden direct op het platte vlak te zien. In de middeleeuwen wordt je geacht te leven als een
goede Christen, zodat je na je dood in de hemel komt, dit verandert. Het Christendom blijft belangrijk, maar met name de
protestanten streven naar een meer persoonlijke beleving van het geloof. Deze houding wordt mede ingegeven door het
humanisme (op de mens gericht). Als individu mag je bijzonder zijn, je talenten laten zien en proberen roem en rijkdom te
vergaren.
Tijdens veel ontdekkingsreizen komen de Europeanen erachter dat de wereld veel groter is dan dat ze tot nu toe dachten.
In 1492 ontdekt Columbus Amerika. Amerika en andere gebieden worden al snel gekoloniseerd. In Nederland werkt in de
zeventiende eeuw de eerste multinational, de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In de middeleeuwen worden er
al boeken gedrukt. Die worden uit één blok hout gesneden. Het nadeel is dat je de vorm enkel voor dat boek kunt
gebruiken. Vanaf de vijftiende eeuw kun je losse, loden letters in zetvormen plaatsen, waarna je de pagina’s zo vaak je wilt
kan afdrukken en de letters later hergebruiken. Nieuwe en oude kennis verspreidt zich door de boekdrukkunst snel.
Afbeelding 1: Domenico Remps:
Curiositeitenkabinet (1689)
Op dit schilderij zie je de nieuwe
schilderkunst, voorwerpen uit koloniën,
elementen uit de klassieke oudheid en
wetenschappelijke instrumenten.
, 3.2 Renaissance (1400-1600)
Pas in de loop van de zestiende eeuw wordt de renaissancestijl uit het zuiden langzaam overgenomen in de rest van
Europa. De kunstenaar is niet langer afhankelijk van een gilde, maar werkt individueel in opdracht. Er komt onderscheid
tussen ambachtslui en kunstenaars.
VROEGRENAISSANCE
In de renaissance wordt Gods schepping nog steeds als perfect gezien. Nieuw is dat er wordt onderzocht hoe die in elkaar
zit. Het ultieme doel van de renaissance kunstenaar is het bereiken van een natuurgetrouwde weergave van de
werkelijkheid, al is het wel zijn taak die te vervolmaken. Het lijnperspectief wordt ontdekt in de renaissance. Door de
vluchtlijnen samen te laten komen in het natuurlijke middelpunt van een schilderij op ooghoogte van de beschouwer, maak
je centraalperspectief.
Afbeelding 2: Tommaso Masaccio: Heilige drie-eenheid
De muur waarop geschilderd is, is plat, maar het lijkt alsof de graftombe met het geraamte
vooruitsteekt en het gewelf achter de gekruiste Jezus erg diep is. Kortom: er is een grote illusie van
ruimtelijkheid. Er zitten veel klassieke elementen in het fresco, bijvoorbeeld de zuilen, het
tonggewelf en het cassettenplafond. Ook het feit dat dit fresco in opdracht van een
vooraanstaande familie uit Florence gemaakt wordt en je hen helemaal rechts en links afgebeeld
ziet, is vernieuwend ten opzichte van de middeleeuwen.
Afbeelding 3: Andrea Mantegna: plafondschildering van oculus.
Een opening in het plafond waardoor je wolken ziet en waarbij engeltjes
en andere figuurtjes over de rand hangen? Dat lijkt zo maar eigenlijk is
dit gewoon een recht plafond. Schilder Andrea is de eerste die zo’n
trompe-l’oeil (misleiding van her oog) weet te maken. Hij is een meester
in verkortingen, zoals je dit bijvoorbeeld bij de staande engeltjes ziet.
Afbeelding 4: Sandro Botticelli: la primavera.
De renaissance wordt gezien als een nieuwe lente na de herfst van
de middeleeuwen. Er breekt een nieuwe frisse tijd aan vol
verwachtingen. Sandro brengt La Primavera (lente) uit, waarin een
aantal figuren uit de klassieke mythologie bij elkaar in een
tuinachtige omgeving. In het schilderij kijken de twee
hoofdpersonen, twee vrouwen die het voorjaar symboliseren, je
recht aan: in het midden staat Venus, met rechts van haar Flora.
Het is een allegorie: Sandro gebruikt iets concreets, in dit geval
Venus en Flora (personificaties van de liefde en natuur) om de
abstracte lente uit te beelden. Sandro zijn interesse in de oudheid
zie je terug aan de halfnaakte lichamen, of door de soepel vallende,
dunne kleding. Vooral de drie dansende gratiën beeldt Sandro iets
sensueel af; iets wat ondenkbaar is in de middeleeuwen. De bolle
buiken van de vrouwen zijn een schoonheidsideaal uit de
renaissance, maar zouden ook geïnterpreteerd kunnen worden als
zwangerschap. Dat past opvallend goed bij het nieuwe begin dat de
lente is. Ondanks dat er veel gedanst wordt is het een evenwichtig
schilderij. De belichting is gelijkmatig en om de plasticiteit te
vergroten wordt schaduw nauwkeurig toegepast, de compositie is
symmetrisch en harmonieus. De figuren zijn sterk afgebakend ten
opzichte van hun omgeving. De centrale uitgangspunten van dit
schilderij zijn schoonheid, orde, harmonie.