Informatie uit de lessen theatergeschiedenis
Les 1: hier stond er geen boek centraal
Opbouw van de lessen:
- 500 voor christus tot en met 100 na christus
- Theater heeft wel bestaan, maar er is niks van opgeschreven.
- Toen kwamen uit op de middeleeuwen riddersalme, klassimisme,
- 1900, realisme, symbolisme
- 1920-1980 surrealisme, theater van wreedheid en absurdisme
Informatie voor tentamen:
Geen digitale stukken tijdens de tentamen. Je mag het wel uitgeprint meenemen naar je tentamen,
maar niet aantekeningen.
Bekijk even per boek of je de juiste hebt en niet bewerkte.
Internet voor winnaars van toneel: tf1.nl
Theatertermen
- Theatrale fantasie: is alles eromheen, denk aan decor, kleding, verhaal.
- Acted speech: tekst speel je: ‘’ik geef je een zoen’’. Een taalhandeling, je wil met de woorden
iets bereiken zoals begroeten, compliment geven, klacht, uitnodiging of een weigering.
- Catharsis: eerst identificeren, vergelijking met de personage. Bevrijd moment voor jezelf en
ook het leiden. 80 procent van de voorstelling zit dit moment. Emotionele ontlading.
- Changement: veranderen, hoe ga je dat veranderen.
- Cue: wachtwoord voor spelers, voor de spelers is het een kernwoord.
- Doorloop (fase: lezing, doorloop (je speelt stukje van je tekst en dan kijken wat gaat werken
met bv niet jurk omdat acteur veel springt), try-out (kijken hoe de voorstelling is), premiere
(productie)
- Dramaturg: die bepaald wie concept in de gaten houdt. Spanningspartner van regisseur, hij
overlegt veel. Bewaakt de inhoudelijke lijn van de voorstelling en de regisseur bepaalt hoe de
voorstelling gespeeld moet worden
- Expositie: aan het begin uitleg van het spel
- Foil character: iemand die andere keuze maakt, waardoor je de hoofdpersonage beter
begrijpt. Antagonist is een tegenspeler, geen hoofdpersonage (de Grieken hebben dit niet)
- Freeze: iedereen die stil staat en andere dingen gaan veranderen.
- Handeling: hoeft niet geschreven te staan, denk bv besmetten (dan kan je bv hoesten). Het
zijn dus handelingen die intrinsieke voor acteur is
- Italienne a l: is snel teksten gooien naar elkaar dus gwn tekst tegen elkaar zeggen
- Colombina: beste vrouwelijke tegenspeelster
- Arlechino: beste mannelijke tegenspeler
- Louis d’’Or: Beste toneelspeler
- Neventekst: huilend bv. Geschreven hoe je het moet doen
- Partage: 50 procent van verhuurder en 50 procent van speler
- Reading: de eerste lezing van de toneeltekst.
- Rol: komt van Shakespeare
- Scene: als nieuw personage komt.
- Tragedie: houden ze ervan goden en oude personages. Serieus theaterstuk met een droevig
of rampzalig einde
- Type: tegenovergesteld van personage. Blijft hetzelfde hele verhaal: begin gierig en einde van
verhaal nog steeds.
- Vervreemdeling = of v-effekt: om ervoor te zorgen dat ze wakker blijven, denk aan random
opeens zingen. Niet je erin verliezen dus!
,• Abele spelen de vier oudste toneelstukken van wereldlijke en serieuze aard in West-
Europa. (bijeenkomst 3) Middelnederlandse toneelstukken; het oudste overgeleverde
West-Europees wereldlijk toneel met hoofse inhoud.
• Acted speech (Eng.) Dialoog die de handeling dwingend voorschrijft. “Vliegt gij mij in den
baard, paap, ik grijp de ‘uwen; en ruk dien, tel u meen’gen vuistslagen toe. Ik treed uw
kardinaalshoed met den voet en sleur u met den baard hier op en neer.”
• Actualisering Aanpassing van tekst, personages, omstandigheden aan hedendaagse
(actuele) situatie.
• Adaptatie Bewerking van bijvoorbeeld een prozatekst voor een ander medium, in dit
geval voor een dramatische of theatrale presentatie.
• Antagonist (bijeenkomst 2)Tegenspeler. Maakt het de protagonist moeilijk. In het antieke
Griekse theater de tweede speler.
• Aristotelisch (bijeenkomst 2) Naar Aristoteles, Grieks theoreticus en beschrijver van
epiek (verhalende producten) en tragedie. Beschreef de tragedie als met een
publieksgerichte bouw, spanningsboog en catharsis; dat zijn de ingrediënten die in het
aristotelische theater nog steeds meespelen: identificatie, ontroering en meeleven plus
spanning.
Het is een dramatype waarin de normen eenheid van tijd, plaats en handeling belangrijk
zijn.
• Attributen Hulpmiddelen om een rol gestalte te geven, soms als deel van de kleding.
Teken van waardigheid: kroon, scepter, staf of bezem met zwarte kat.
• Catharsis (bijeenkomst 2) De bevrijdende gemoedsbeweging, 'zuivering' (volgens een
van de vele verklaringen van deze term), die bij de toeschouwer optreedt na het inzicht in
de daden van de held van het stuk. Volgens Aristoteles dé functie van de tragedie.
• Claus Kan bestaan uit een of meer gesproken zinnen in een toneeltekst. Het gedeelte
van een toneelstuk dat zonder onderbreking door één spreker gezegd wordt
• Changement (Fr.) Verandering van toneelbeeld, decorwisseling. Changement â vue is
wisseling bij open doek.
• Commedia dell' arte (bijeenkomst 4) (It.) Theatervorm, ontstaan in de zestiende eeuw,
populair tot ver in de achttiende eeuw, en ook in de twintigste eeuw weer in de mode. De
hoofdtekst lag niet vast, de scenario's gaven kort de handeling weer. Daardoor werden de
stukken gekenmerkt door improvisaties op stramien/objecten ('lazzi'/lachwekkend). Een
ander kenmerk vormden de vaste typerollen.
• Cue (Eng.) Wachtwoord voor spelers, maar vooral voor de lichttechnicus.
• Classicisme is het teruggrijpen op de vormentaal van de Griekse en Romeinse
(klassieke) oudheid. In de 15de en 16de eeuw nam men de klassieken voor het eerst op
grote schaal als voorbeeld.
• Dictie Manier van voordragen, zeggen van een tekst.
• Doorloop Repetitie waarin de gehele tekst van een bedrijf of van het gehele stuk
doorgenomen wordt, soms uitgebreid met de kostuums, het licht en andere technische
aspecten.
• Dramaturg (bijeenkomst 5) Verantwoordelijke voor de tekst, dat wil zeggen
stukkenkeuze, vertaling, bewerking, soms ook bewaker van tekst, inhoud en concept
tegenover spelers of regisseur.
• Episch theater/ politiek of vervreemd. Zoals eerder gezegd - bekend om het
vervreemdingseffect. Dit effect komt voor als er in het toneelstuk dingen gebeuren, die het
publiek niet gewend is. Hierbij gaat het niet om het verhaal, maar juist om de vorm.
Hierdoor hield het publiek zijn hoofd bij het stuk. (bijeenkomst 6) Niet gericht op inleving,
het gevoelsmatig meeslepen van de toeschouwer en het vertellen van een verhaal, maar
, op inzicht in maatschappelijke situaties en problemen; zo althans is de westerse invulling
sinds Bertolt Brecht. Dit lijkt vaak niet op het echte leven.
• Expositie Begin van een toneelstuk, onderdeel van het eerste bedrijf, waarin situatie,
handelende personen en de aanloop naar conflict en intrige/plot aangekondigd worden.
• Foil Character (bijeenkomst 3) personage dat door zijn handelen of aanwezigheid de
persoonlijkheid van met name een protagonist beter uit de verf doet komen.
• Freeze (Eng.) Uit een beweging komende houding die vastgehouden, bevroren wordt. In
België en Frankrijk 'pose plastique' genoemd. Zie ook: tableau.
• Generale repetitie (Eng. dress rehearsal) De laatste doorloop voor de première, in
kostuum, met grime, licht en decor. Het gezegde wil dat een slechte generale duidt op een
goede première. Geen slechte gedachte als ervan uitgegaan wordt dat de generale
bedoeld is om uit te zoeken wat ontbreekt en fout gaat om dat alsnog te repareren.
• Gesamtkunstwerk (Du.) (les 5) Vooral door Richard Wagner bekend geworden concept
waarin niet alleen alle kunsten in een theatrale vorm zouden moeten samengaan, maar
waarin ook het publiek en de speelplaats betrokken dienen te worden.
• Handeling De kortste theatrale handeling is in een werkwoordsvorm weer te geven en
geldt voor één personage. Daarenboven wordt bedoeld: stuwende beweging van de ene
situatie naar de andere.
• Hoofdtekst De dialogen zonder de regieaanwijzingen. Dat wat gezegd wordt.
• Identificatie
1. Inleving van de toneelspeler in zijn rol.
2. Meeleven van de toeschouwer met de ervaringen en gemoedsuitingen van een of meer
personages in een toneelstuk. Oorspronkelijk was daarvoor de protagonist de
aangewezen persoon. Doordat angst en medelijden bij de toeschouwer opgewekt worden,
worden bevrijdende gemoedsbewegingen opgewekt. Zie ook: catharsis.
• Improvisatie
1. Scène die het resultaat is van improviseren.
2. De werkvorm uit de dramatische vorming waarbij een scène door spelers ontwikkeld
wordt uit niet meer dan enkele suggesties.
• Improviseren Methode om tot een theaterscène te komen of deze te oefenen zonder
vastgelegde tekst te gebruiken.
• Italienne, â l' (Fr.) Snelle oefendoorloop van toneelstuk om tekst, bewegingsvolgorde en
scèneopvolging voor de spelers nog eens door te nemen. Ook Italiaantje genoemd.
• Komedie Een stuk dat voor de hoofdpersoon goed afloopt. Los daarvan ook toneelstuk
met amusementskwaliteiten, welke formele eisen op het gebied van timing,
spanningsopbouw en speelstijl stellen. Personages zijn van lagere klasse.
• Lazzi (It.) (les 4) Korte solo-improvisaties in commedia dell' arte.
• Louis d’Or: Nederlandse prijs die jaarlijks aan de beste toneelspeler wordt uitgereikt
• Mimetisch Natuurgetrouw, letterlijk nabootsend.
• Mise-en-scène (Fr.) Het in elkaar steken van een voorstelling met de nadruk op
toneelbeeld, toneelinrichting en de plaats en beweging van de acteurs daarin. Dit is de
taak van de regisseur, de `metteur en scène'.
• Monoloog Oudste theatrale vorm. Tekst of voorstelling waarin één persoon sprekend
optreedt. De Engelse term `soliloquy' is gereserveerd voor de monologen waarin de tekst
op het toneel tot niemand van de medespelers gericht is.
• Naturalistisch Zo gewoon mogelijk spelen, ingeleefd, psychologiserend, 'naturel'.
• Niet-aristotelisch Bijvoorbeeld episch, symbolistisch en absurdistisch toneel (een
toneelgenre waarin de onlogische en irrationele aspecten van het leven benadrukt
worden, vaak om de doelloosheid van het leven aan te tonen). Geen klassieke toneel.
, • Neventekst Regieaanwijzingen in een toneeltekst.
• Partage (Fr.) Verhouding waarin de recette verdeeld wordt tussen opvoerende en
organisator.
• Personage Fictieve persoon die door hoofd- en neventekst door een schrijver in de
toneeltekst beschreven wordt. Kan ook door improvisaties ontstaan. Moet rond zijn en een
ontwikkeling doormaken.
• Productie Aanduiding voor het gehele project van theatermaken vanaf het begin van de
voorbereidingen tot aan de voorstelling. De verantwoordelijke voor een enkele voorstelling
wordt productieleider genoemd. De eindverantwoordelijke voor de organisatorische en
financiële kant van een gezelschap of een productiehuis is de zakelijk leider; bij vrije
producties spreekt men wel van een producent.
• Proscenium (les 2) Vroeger van het speelvlak afgescheiden hoog toneel op zuilen. Het
voorste gedeelte van het toneelpodium, vóór het gordijn
• Protagonist (les 2) De eerste speler, de hoofdrolspeler, die in het oude Griekenland ook
organisatorisch de baas over de andere spelers was.
• Publieksparticipatie Het publiek kan op verschillende manieren deelnemen aan een
voorstelling: passief, betrokken, soms ook deelnemend in een rol.
• Reading (Eng.) Lezing van de toneeltekst door acteurs, gezamenlijk, dus hardop, in de
repetitie. In de praktijk echter wordt de term voorbehouden aan de theatervorm waarin
acteurs hardop lezen voor publiek. Het doel kan bijvoorbeeld zijn nieuwe teksten voor te
stellen, maar gestileerd wordt de reading ook als theatervorm gebruikt.
• Rol (les 3) Oorspronkelijk de rol papier waarop de individuele tekst van de spelers stond.
Vervolgens de tekst, en bij uitbreiding het personage uitgewerkt tot levende representatie,
de gespeelde rol.
• Scène (Fr.) Stukje theater, niet onderbroken door opkomst of afgang van acteurs
• Theo d’Or Nederlandse prijs die jaarlijks aan de beste toneelspeelster wordt uitgereikt
• Slapstick Komische speelstijl met veel overdrijving, vecht- en valpartijen. De stok
waarmee clownesk geslagen werd, zien we nog wel eens in de poppenkast gehanteerd
door Jan Klaassen, of in de vorm van een deegroller door Katrijn. Een sterk visueel type
komedie waarin grappen gebaseerd zijn op het mislukken van lichamelijke acties, zoals
glijpartijen, vallen door evenwichtsverlies of om de as draaien met een lange ladder waar
een ander dan tegenaan loopt.
• Tragedie (les 2) Oorspronkelijk voor de hoofdpersoon slecht eindigend stuk. Veelal
gekenmerkt door verhevenheid, catharsis en formele eisen, zoals eenheid van tijd, plaats
en handeling. Personages zijn adellijk of maatschappelijke helden.
• Try out (Eng.) Voorstelling die vóór de première voor publiek gespeeld wordt. Een soort
openbare repetitie die nog aanleiding kan geven tot wijzigingen.
• Type Eenduidig, niet gelaagd personage, gekenmerkt door slechts enkele, meest uiterlijke
eigenschappen. In de toneelliteratuur vinden we regelmatig types, zoals die in de
commedia dell' arte met hun vaste kenmerken.
• Uitkoop Contractvorm tussen opvoerende en schouwburg waarin een vast bedrag
overeengekomen is waarvoor opgetreden wordt.
• Vervreemding of V-effekt (Du.) (les 6) Theatermiddel om de illusie te voorkomen of te
doorbreken. Theatrale uitdrukkingsvorm van datgene waarover volgens Brecht het
(epische) theater altijd moet gaan: het doorzien van maatschappelijke situaties, hoe ze
ontstaan, gegroeid en vergroeid zijn.