HC 1 – Europees Strafrecht – 21 september 2017
Wat is Europees Strafrecht?
Waar hebben we het over bij Europees Strafrecht? De afgelopen maanden is er allerlei
nieuws geweest over Belgische gevangenissen. Volgens de Raad van Europa leven
gedetineerden in België in toestanden die onhoudbaar zijn, vooral tijdens stakingen. Wat is
er dan aan de hand? Er zitten veel mensen op één cel, er zijn geen toiletten, en door te
weinig personeel komen de gevangenen nauwelijks buiten en kunnen ze soms hun advocaat
niet spreken. De Raad van Europa heeft alarm geslagen. Na het kritische rapport heeft de
Nederlandse overleveringsrechter, de rechter die oordeelt over of een persoon die zich in
Nederland bevindt naar België mag worden gestuurd om daar zijn strafproces bij te wonen of
om daar de straf te ondergaan, overwogen dat er in principe geen gevangenen naar België
worden gestuurd. Het is problematisch, want mensenrechten worden geschonden (het
verbod op vernederende en onmenselijke behandeling, art. 3 EVRM en een vergelijkbare
bepaling in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie). Er zijn uiteindelijk
garanties door de Belgische overheid gegeven, waardoor een verdachte wel kon worden
uitgeleverd.
Wat nog meer Europees Strafrecht is, is de situatie met betrekking tot de advocaat bij het
politieverhoor. Deze regeling geldt inmiddels ook in het Nederlandse Strafrecht. De advocaat
kan niet alleen worden geraadpleegd voorafgaand aan het politieverhoor, maar mag daar in
principe ook bij zijn. Er was een hoop weerstand vanuit politie en justitie. Dit is iets wat
Nederland moest doen, dit recht moest Nederland bieden. Eerst kwam de druk vanuit het
EHRM (de Raad van Europa) en vervolgens is ook de Europese Unie begonnen met het
maken van een speciaal instrument, waarin alle lidstaten van de Europese Unie worden
verplicht om het recht op de advocaat bij het eerste politieverhoor te garanderen. Het is een
richtlijn. Dit is dus een stuk concreter dan een uitspraak van het EHRM. De Nederlandse
wetgever heeft als gevolg hiervan nieuwe regelgeving gemaakt op dit gebied. Nederland
wordt in dit soort zaken door dit soort instrumenten gedwongen hun recht aan te passen.
Het gaat dan dus niet alleen over wanneer Nederland samenwerkt met het buitenland, maar
het geldt voor alle Nederlandse strafzaken. Het internationale en Europese recht verplicht
Nederland de wet aan te passen voor Nederlandse strafzaken. Dit is interessant, want
wellicht verwacht je eerder dat de Europese Unie enkel regels stelt voor strafrechtelijke
samenwerking, maar de Europese Unie stelt dus ook regels over hoe we nationaal ons
strafrecht moeten invullen.
Vorig jaar was in het nieuws dat Ebru Umar in Turkije was gearresteerd vanwege een
vermeende, beledigende tweet richting Erdogan. Ebru Umar mocht toen van de Turkse
autoriteiten terugreizen naar Nederland, maar er is wel een zaak tegen haar begonnen. Het
ging toen om een mogelijke uitlevering van Ebru Umar aan Turkije. Allerlei ministers gaven
aan dat een uitlevering onbestaanbaar was. Dit had mede te maken met de coup van vorig
jaar, en de problemen die daardoor ontstonden met betrekking tot mensenrechten. Turkije
gaf bijvoorbeeld aan zich wellicht niet meer aan het EVRM te gaan houden. Uiteindelijk
speelt die zaak nog steeds en wordt deze in Turkije steeds uitgesteld. Er is geen sprake van
een uitleveringsverzoek. Als dat verzoek komt, dan is het wel interessant om te weten aan
welke regels Nederland zich moet houden. Maakt het uit als Turkse autoriteiten publiekelijk
aangeven dat ze zich niet meer aan het EVRM gaan houden? Er is een uitleveringsverdrag
,binnen de Raad van Europa. Turkije hoort daar ook bij. Dat verdrag gaat er uiteraard wel van
uit dat alle staten zich aan dat verdrag houden.
Tot slot: Nederland doet toch niet mee aan een Europees Openbaar Ministerie. Een Europees
Openbaar Ministerie gaat best wel ver en dat hebben we ook nog niet. Er kan niet worden
gesproken van een Europees Strafrecht in de zin van dat er een Europese politiemacht, een
Europees Openbaar Ministerie en Europese Rechters die beslissen over de vraag of de
verdachte een bepaald strafbaar feit heeft begaan, bestaat. Er is wel een Europees Hof van
Justitie, maar die gaat meer over de constitutionele vragen, over de vraag of de nationale
lidstaten zich aan de regels houden, maar die gaat niet een complete strafzaak zelf
behandelen. Er is ook geen Europees Openbaar Ministerie, dat een complete strafzaak bij
een rechter gaat aanbrengen. In de toekomst wordt er dus wel gesproken van het opzetten
van een Europees Openbaar Ministerie, en dat zou een revolutionaire stap zijn, ook al zijn de
plannen op dit moment gericht op een Europees Openbaar Ministerie voor één soort delict,
namelijk fraude met EU-gelden. Als er wordt gefraudeerd met bijvoorbeeld EU-subsidies, dan
zouden nationale lidstaten niet hoeven op te treden, maar dan doet de Europese Unie dat
zelf, in de vorm van een eigen Openbaar Ministerie. Er is dus geen Europese strafrechtbank,
dus waar brengt het Europees Openbaar Ministerie die strafzaak dan aan? Bij de nationale
rechters. Het is dus een bijzondere constructie. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen
besloten om niet mee te doen. Als Nederland dat dan zegt, hoe kan het dan toch wel
doorgaan? Hoe gaan de besluitvormingsprocessen? Kunnen landen dan met een kleinere
groep alsnog doorgaan met het maken van zo’n Europees Openbaar Ministerie? Bij dat
Europees Openbaar Ministerie wilde niemand een Europees Wetboek van Strafvordering.
Aan welke regels het Europees Openbaar Ministerie zich vervolgens zou moeten houden, is
dan problematisch.
Staten vinden het samenwerken op het gebied van het strafrecht een heikel punt, omdat ons
strafrechtsysteem ontzettend verbonden is met onze eigen cultuur. Er zijn grote verschillen,
bijvoorbeeld een professionele rechter versus juryrechtspraak en het vervolgingsrecht van
een slachtoffer. Toch doen eigenlijk al die staten wel aan strafrechtelijke samenwerking, want
ergens hebben ze er iets bij te winnen. Dat is ook logisch, want de criminaliteit houdt zich
niet aan landsgrenzen. Denk hierbij aan delicten als mensenhandel, maar ook diefstal
gepleegd door internationale groepen die gemakkelijk de grens overgaan. Mensen houden
zich ook niet zoveel meer aan de grenzen, omdat de meeste mensen in Europa de
mogelijkheid hebben om door verschillende landen te reizen. Om deze reden moet er
worden samengewerkt. We vinden het heel belangrijk dat de strafzaken gevoerd kunnen
worden en dat iemand niet straffeloos blijft. Binnen de Europese Unie wordt op
strafrechtelijk gebied nog veel nauwer samengewerkt dan met landen buiten de Europese
Unie. Er is inmiddels zelfs een soort eigen systeem ontstaan. Mensenrechten zijn ook van
groot belang bij strafrechtelijke samenwerking. Staten willen elkaar kunnen vertrouwen.
Internationale verdragen bevatten vaak heel precieze regels met uitzonderingen. Dat maakt
de samenwerking een stuk langzamer dan de samenwerking die we inmiddels de Europese
Unie hebben, maar dat is niet per se slecht. Het kan ook betekenen dat we proberen ons
goed aan alle mensenrechten te houden.
,Internationalisering van de strafrechtspleging
Er vindt op verschillende manieren een gedeeltelijke overdracht van de nationale
soevereiniteit plaats:
1. Nationale staten dragen soms hun bevoegdheden over aan internationale
organisaties. Dat zien we met betrekking tot de Europese Unie, de Verenigde Naties,
de Raad van Europa en de NAVO.
Bij de bevoegdhedenoverdracht kan er onderscheid worden gemaakt tussen
supranationale samenwerking en intergouvernementele samenwerking. Bij
supranationale samenwerking wordt de soevereiniteit overgedragen. Er ontstaat een
eigen rechtsorde. De besluitvorming vindt plaats bij (gekwalificeerde) meerderheid.
Als een nationale staat het er niet mee eens is, dan kan hij worden overruled en moet
de nationale staat zich alsnog aan het besluit houden. De regels hebben directe
werking en kunnen worden afgedwongen door supranationale organen. Bij
intergouvernementele samenwerking, dat is traditionele internationale
samenwerking, dan behouden de nationale staten hun soevereiniteit. De
besluitvorming geschiedt bij unanimiteit. De regels hebben geen directe werking en
kunnen beperkt worden afgedwongen.
2. Nationale staten maken bindende afspraken voor samenwerking in strafzaken. Dit zijn
bijvoorbeeld bilaterale en multilaterale verdragen en EU-richtlijnen.
3. Nationale staten stemmen onderling hun regelgeving af. Dit zijn bijvoorbeeld
gezamenlijke delictsomschrijvingen van internationale misdrijven en de harmonisatie
van het straf(proces)recht in de Europese Unie
De Europese Staten werken verdergaand samen. Binnen het bredere Europa werken we al
veel langer samen, namelijk in de Raad van Europa, met 47 lidstaten. Binnen de Europese
Unie wordt nog veel nauwer samengewerkt. Het is veel dwingender geworden binnen de
Europese Unie en makkelijker om samen te werken. De justitiële autoriteiten, zoals de
Officier van Justitie en de onderzoeksrechter, hebben direct contact met elkaar. Het gaat niet
via diplomatieke kanalen. Het is veel sneller, want de Europese Unie schrijft dwingende
termijnen voor. Het gaat voornamelijk over de wederzijdse erkenning van beslissingen. Dit
betekent dat een beslissing die door een Duitse rechter is genomen, door Nederland moet
worden erkend als ware het een Nederlandse beslissing. Nederland kan de beslissing niet
wijzigen in iets wat beter bij het Nederlands recht past. Dit kan vaak wel nog in het geval van
intergouvernementele samenwerking.
Europeanisering van het Nederlandse strafrecht vindt plaats door middel van Europese
afspraken met betrekking tot het verlenen en verkrijgen van rechtshulp, gezamenlijke
Europese normen ten aanzien van materieel en formeel strafrecht (waaronder fundamentele
rechten) en in de toekomst misschien zelfs EU-agentschappen die direct op het strafrecht
ingrijpen (Europees Openbaar Ministerie). Dit zijn verschillende modaliteiten waarop het
Nederlands strafrecht europeaniseert.
Wat is eigenlijk Europees? Het is belangrijk om de Europese Unie en de Raad van Europa en
de instrumenten van hun organen uit elkaar te houden. Er is ook nog een Schengen-zone. De
Schengen is in 1985 begonnen als een klein aantal landen binnen de Europese Unie die
nauwer wilden samenwerken. Zij wilden de binnengrenzen afschaffen. Het Schengen-verdrag
is gaandeweg gaan gelden voor nog meer lidstaten van de Europese Unie, maar nog steeds
, zijn niet alle lidstaten van de Europese Unie bij het Schengen-verdrag aangesloten. Andersom
zijn er ook een aantal landen die niet bij de Europese Unie horen, maar wel bij het Schengen-
verdrag zijn aangesloten, zoals Zwitserland, welke speciale afspraken met de Europese Unie
heeft gemaakt.
Geschiedenis en achtergrond van internationale strafrechtelijke samenwerking
Er zijn verschillende vormen van politiële en justitiële samenwerking, deze bestonden al voor
de totstandkoming van de Europese Unie. Deze vormen van samenwerking vinden plaats in
verschillende fasen van het strafproces, zoals de opsporingsfase (bewijs, dwangmiddelen),
vervolging en berechting en bij de strafexecutie (de tenuitvoerlegging van de straf).
- Uitlevering: Een persoon wordt aan een ander land uitgeleverd zodat hij of zij daar
vervolgd kan worden ofwel daar zijn of haar sanctie kan ondergaan. Het zijn dus twee
vormen van uitlevering, de vervolgingsuitlevering en de executie uitlevering.
- Wederzijdse/kleine rechtshulp: Dit is een restcategorie. Het gaat erom dat in de
opsporingsfase samengewerkt kan worden op het gebied van bijvoorbeeld
bewijsvergaring en dwangmiddelen. Het gaat om politiële rechtshulp (observatie, het
plaatsen van een telefoontap) of justitiële rechtshulp. Het is een heel brede categorie.
- Overdracht van strafvervolging: Het gehele strafdossier wordt overgedragen aan een
andere staat, zodat deze de persoon kan vervolgen. Het staat los van de uitlevering
van de persoon zelf, het gaat echt over de overdracht van het dossier. Het kan zijn dat
de persoon zich al in het desbetreffende land bevindt.
- Overdracht van strafexecutie: Het gaat om de tenuitvoerlegging van de straf. Er is een
vonnis en dat moet ten uitvoer worden gelegd. De titel om ten uitvoer te leggen, het
vonnis, moet worden overgedragen aan een andere staat. Dit is los van het
overdragen van de persoon, het gaat echt om het overdragen van het recht om de
straf ten uitvoer te leggen.
Dan rechtsmacht en soevereiniteit. Over de hele wereld hebben staten te maken met
wanneer ze rechtsmacht vestigen. Een nationale staat kan wel willen samenwerken op
strafrechtelijk gebied, maar ze moeten ook rechtsmacht hebben. Er is een hele serie regels
voor. De basisregel is dat niet elk land zomaar over alle gedragingen op de wereld zijn
rechtsmacht kan uitstrekken. Dat zou snel tot conflicten met andere staten leiden. Van
oudsher was het zo dat de nationale staat in elk geval rechtsmacht had over wat er op zijn
territorium gebeurt (het territorialiteitsbeginsel). Als er alleen dat territorialiteitsbeginsel is,
dan ontstaat er soms in de samenwerking problemen. Een nationale staat wil soms ook een
burger vervolgen voor iets wat hij of zij in het buitenland heeft gedaan. Het actief
nationaliteits(personaliteits)beginsel is ontstaan om met deze situatie om te gaan. Een
nationale staat kan zijn eigen staatsburgers, ook al is het strafbare feit in een ander land
gepleegd, vervolgen. Al de beginselen die naast het territorialiteitsbeginsel bestaan, zijn wel
in de meeste landen heel gelimiteerd. Bij het actief nationaliteits(personaliteits)beginsel
geldt vaak dat er sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid. Het strafbaar feit waarvoor de
persoon wordt vervolgd, moet niet alleen in het land van herkomst strafbaar zijn, maar ook
in het land waar het feit is begaan. Datzelfde geldt bij het passieve
nationaliteits(personaliteits)beginsel. Daarbij gaat het om het slachtoffer, niet om de
verdachte. Er is een strafbaar feit begaan tegen een persoon, dan wil dat land waar het
slachtoffer vandaan komt de verdachte kunnen vervolgen. Het beschermingsbeginsel gaat
over de bescherming van specifiek nationale belangen, zoals een aanslag op de Koning. Waar