Begrippenlijst Psychologie 2017-2018
Hoofdstuk 1. Geest, gedrag en wetenschap:
- Psychologie = wetenschap van gedrag en mentale/geestelijke processen.
- Experimentele psycholoog = psycholoog die onderzoek doet naar elementaire
psychologische processen. (Ontwikkelingen binnen de psychologie die
noodzakelijk zijn/ noodzakelijke ontwikkelingen in de wetenschap van het gedrag)
- Toegepaste psycholoog = psycholoog die de kennis die experimentele
psychologen hebben opgedaan gebruiken om de problemen van mensen op te
lossen (past de kennis toe).
- Perspectieven:
Biologisch perspectief = hierbij zoek je naar de oorzaken van het gedrag in de
werking van de genen, de hersenen, zenuwstelsel en hormoonstelsel.
Cognitief perspectief (een van de belangrijkste perspectieven) = de nadruk ligt
op ontwikkelingen die gebeuren in het brein (geestelijk) zoals leren,
geheugen, perceptie en informatie verwerkend denken.
Behavioristisch perspectief = een tak van de psychologie die de handelingen
van mensen zoekt in prikkels vanuit de omgeving, in plaats van
ontwikkelingen in de hersens.
Whole person (perspectieven vanuit de gehele persoon): draait om een
globaal inzicht in de persoonlijkheid:
Psychodynamische psychologie: manier van aanpak waar het vooral
gaat om het begrijpen hoe een mens functioneert in termen van
onbewuste behoeften, verlangens, herinneringen en conflicten.
Humanistische psychologie: klinische manier van aanpak waar het
draait om de mogelijkheden, groei, potentie en vrije wil van de mens.
Psychologie van karaktertrekken en temperament: de bestudering dat
gedrag en persoonlijkheid ziet als de eigenschappen komen door de
persoonlijkheidskenmerken van mensen.
Ontwikkelingsperspectief: de nadruk ligt op erfelijkheid en omgeving,
en op voorspelbare veranderingen tijdens het leven.
Socioculturele perspectief: de nadruk ligt op het belang van sociale
interactie (de manier waarop je handelt), sociaal leren (samenwerken,
leren in groepsverband) en een cultureel perspectief (kunstzinnig
denken, taal, opvattingen, gewoonten, waarden en tradities).
,Hoofdstuk 2. Biopsychologie, neurowetenschappen en de menselijke aard:
- Biopsychologie = speciaal soort van de psychologie die de interactie tussen alles
wat leeft, het gedrag en de omgeving bestudeerd.
- Evolutie = een proces van biologische veranderingen van een soort (mensen,
dieren, planten) die zich aanpast aan de omgeving.
- Natuurlijke selectie = hetgene waardoor een evolutie verder gaat, want de best
aangepaste organismen blijven over (worden geselecteerd)
- DNA = lang molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen.
- Genen = stukjes van chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke
en psychische eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de
functionele elementen van een chromosoom
- Chromosomen = lange, dunne en spriraalvormige draad waarlangs de genen zijn
gerangschikt als de kralen van een ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk
uit DNA.
- Genotype = kenmerken van een organisme zoals die erfelijk zijn vastgelegd.
- Fenotype = waarneembare lichamelijke kenmerken van een organisme (mensen,
planten, dieren).
- Plasticiteit = vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te
veranderen.
- Zenuwstelsel = Gehele netwerk, inclusief centrale zenuwstelsel, het perifere
zenuwstelsel en de onderafdelingen.
- Endocriene stelsel = het hormonale systeem, de chemische boodschappendienst
van het lichaam, inclusief de volgende hormoonklieren: hypofyse, bijnieren
geslachtsklieren, schildklier, bijschildklier, alvleesklier, ovaria en testikels.
- Hormonen = chemische boodschapper van het endocriene stelsel.
- De drie lagen en functies van de hersenen:
(Hersenstam/’reptielenbrein’, = de minst ontwikkelde laag van de hersenen.
Hij bestaat uit de medulla oblongata, de pons en de formatio reticularis.
Limbische systeem/’zoogdierenbrein’ = de middelste laag van de hersenen,
betrokken bij emotie en herinneringen. Het bevat het corpus amygdaloideum
(de amygdala), de hippocampus, de hypothalamus en andere structuren.
Cerebrale cortex) = de dunne grijze massa die het cerebrum bedekt. Bestaat
uit een halve centimeter dikke laag cellichamen van neuronen. De cerebrale
cortex is verantwoordelijk voor het grootste deel van onze ‘hogere’ mentale
processen, waaronder denken en waarnemen.
- Prefronale cortex = wordt geassocieerd met verschillende aspecten van gedrag
en persoonlijkheid.
, - Spiegelneuronen = zenuwcel die geactiveerd wordt als je een handeling uitvoert,
maar ook als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren. De ontdekking van
spiegelneuronen wordt beschouwd als een van de belangrijkste recente
ontwikkelingen in de neurowetenschappen.
Hoofdstuk 3, sensatie en perceptie:
- Stimulatie =
- Sensatie = een vroeg stadium van perceptie waarin receptoren (eiwitten in het
celmembraan) een stimulus omzetten in een patroon van zenuwimpulsen. Deze
signalen worden vervolgens voor verdere bewerking doorgestuurd naar de
hersenen.
- Perceptie = ontwikkeling waarbij aan het patroon van waarnemingen die worden
gedaan met de zintuigen een betekenis wordt toegekend. Dit wordt beinvloed
door herinnering, motivatie, emotie, en andere psychologische processen.
- Sensorische adaptatie = ontwikkeling waardoor receptorcellen minder gevoelig
worden als de stimulus een bepaalde tijd op hetzelfde niveau wordt aangeboden.
- Absolute drempel = hoeveelheid stimulatie die nodig is voordat de stimulus wordt
opgemerkt. Het uitganspunt hierbij is dat de stimulus de helft van het aantal
pogingen moet worden opgemerkt.
- Verschildrempel = het kleinst mogelijke verschil waarbij de stimulus nog de helft
van het aantal pogingen wordt opgemerkt. Soms afgekort als JWV: het juist
waarneembare verschil.
- Wet van Weber = theorie die stelt dat het JWV in proportionele verhouding staat
tot de intensiteit van de stimulus. Met andere woorden: het JWV is groot als de
intensiteit van de stimulus groot is.
- Signaaldetectietheorie =
- Percept = het betekenisvolle product van perceptie (waarnemingen). Een beeld
dat wordt geassocieerd met concepten, herinneringen aan gebeurtenissen,
emoties en motieven.
- Bottom-up verwerking = waargenomen analyse die de nadruk legt op de
kenmerken van de stimulus, en niet zozeer op onze concepten en verwachtingen.
‘Bottom heeft betrekking op het detecteren van de stimuluskenmerken, de eerste
stap van perceptuele verwerking.
- Top-down verwerking = waargenomen analyse die de nadruk legt op onze
verwachtingen, concepten, herinneringen en andere cognitieve (verstandelijk
vermogen) factoren en niet zozeer gestuurd wordt door de kenmerken van de