Visies op de Stad
Inhoud
H1 De stad is vele steden
Er zijn verschillende definities en theoretische benaderingen van de stad. Verschillende disciplines
met daarbinnen weer verschillende visies en dimensies.
Een plek wordt een stad als…
Statistisch: het een bepaald inwonersaantal heeft (afhankelijk van tijd en plaats). Hangt samen
met gemiddelde bevolkingsdichtheid in een land.
Historisch-juridisch: het een plek is met bepaalde criteria (stadsrechten, kathedraal, plein)
Economisch: het grootste deel van de beroepsbevolking in de dienstverlening werkt.
Ruimtelijk: het veel verticale en horizontale bebouwing heeft.
Sociaal: het een grote diversiteit aan culturen, leefstijlen en huishoudvormen kent.
Functioneel: het mogelijkheid geeft tot wonen, werken, winkelen en leren, ook voor de
omliggende omgeving.
Dynamisch: de plek blijft ontwikkelen, de stad kan van levendig naar een krimpgebied gaan en
omgekeerd. Het is altijd aan verandering onderhevig.
Wirth (1938): een goede definitie bevat elementen die in elke stad terug te vinden zijn, maar geeft
ook ruimte voor variatie. Stad is een sociale eenheid.
Stad = een relatief grote, dichtbevolkte en permanente nederzetting van sociaal gezien heterogene
individuen
leidt tot bepaalde levenswijze = stedelijkheid/urbanisme.
1
,sprake van anonimiteit, (keuze)vrijheid, vrijblijvende en vluchtige banden, veel diversiteit
trekt vooral de creatieve klasse aan
Wirth (1956): platteland en stad zijn steeds meer met elkaar verbonden. Praten over stedelijke en
landschappelijke gemeenschappen in plaats van stad-land.
Groenman (1956): Uitdijende werelden: eens met Wirth, dorpelingen gaan steeds meer op
stedelingen lijken. Traditionele plattelandsleven onder druk.
Grünfeld (2010): ‘daily urban system’ = leven strekt zich uit over regio, i.p.v. alleen woonplaats.
Price (in Prigge, 2010): stad als ei.
‘Scrambled egg’ vergelijkbaar met: metapolis, Zwischenstadt, poly-nuclear city, post-urban city.
Hospers (2010): stad en land groeien aaneen in een soort ‘tussenstad’ waarin centrum en periferie
hun betekenis verliezen. Krimp en groei gaan hand in hand en houden elkaar in evenwicht.
Stedelijke praktijken komen meer op platteland voor en plattelandse praktijken meer in de stad.
H2 Denken over de stad
Henri Lefebvre (1989): dreiging van ‘planetair urbanisme’ = alle plaatsen in de wereld worden
opgekocht in een gecentraliseerd of gemarginaliseerd stedensysteem. (pessimistische visie)
↓
Merrifield (2014): the new urban question: welke betekenis heeft de stad in het tijdperk van
globalisering en welke rol speelt de stad als plek waar de sociale, economische en politieke orde
wordt gereproduceerd?
Verschillende visies op de stad:
Industriële visies
o Opkomst industriesteden met enorme groei shock cities = plaatsen waar de gevolgen
van de snelle stedelijke groei voor de omgeving en maatschappij zowel ontzag als
verwondering opriepen (Platt, 2006)
o Stad is druk, groot en heterogeen, heeft geïndividualiseerde sociale structuur
o Ferdinand Tonniës (1887):
→ Gemeinschaft = gemeenschap van mensen die zich samen inspannen voor het
algemeen nut, verbonden door familiebanden, taal en folklore (pre-industrieel)
→ Gesellschaft = samenleving gekenmerkt door een algemeen heersend individualisme en
een daarmee gepaard gaand gebrek aan maatschappelijke aanhang (industrieel)
o Emile Durkheim:
→ Traditionele samenleving: mechanische solidariteit, banden gebaseerd op gezamenlijke
overtuigingen, gewoonten, etc.
→ Geïndustrialiseerde samenleving: organische solidariteit, banden gebaseerd op
specialisatie en onderlinge afhankelijkheid
2
, → Meer diversiteit leidt tot meer vrijheid en keuzemogelijkheden
o Friedrich Engels (1845): onmenselijke leefomstandigheden voor arbeiders
o Georg Simmel (1904): stadsleven heeft veel zintuiglijke prikkels
o Max Weber (1904) en Louis Wirth (1938): stad wordt gekenmerkt door anonimiteit en
vluchtige sociale relaties
o Robert Park: human ecology = mensen zijn als individuele biologische eenheden die
verwikkeld zijn in een strijd om schaarse hulpbronnen, deze concurrentie is de drijvende
kracht achter steden
succesvolste stadsbewoners wonen in de beste delen en omgekeerd
o Chicago School (o.a. Robert Park en Ernest Burgess) : stadsmodel = vereenvoudigde
weergave van de stad waarin de belangrijkste sociale scheidingen in diagramvorm in kaart
worden gebracht
o Concentrisch zonemodel: verklaring van sociale structuren in de stad a.d.h.v. verschillen in
grondgebruik
1. Centraal gelegen zakencentrum
2. Zone in overgangsfase met pas gearriveerde migranten
3. Zone met arbeiderswoningen
4. Zone met woonwijken voor hogere inkomens
5. Zone van voorsteden met forenzen
o Kritiek op modellen: te eenvoudig, doen geen recht aan complexiteit
o Na WO2: gebruik statistische methoden, maar nog steeds zelfde visie.
Postindustriële visies
o De-industrialisatie: nieuwe wijken aan rand van suburbia gebaseerd op flexibele productie.
o Opkomst marxistische en radicale ideeën: stad is resultaat van kapitalisme, zorgt voor
sociale uitsluiting en ongelijkheid. Politiek-economische analyse nodig.
o O.a. Harvey: spatial fix: weerslag van kapitalistische relaties op de ruimte. Zorgt voor
segregatie.
o Allen Scott (1980): urban land nexus. Verhouding tussen kapitaal en arbeid zorgt voor
stedelijke ontwikkeling.
Oog voor veranderingen: problemen in industriesteden, ontstaan gated communities en
edge cities.
o Los Angeles School: postmodernistische theorieën over de stad, gebaseerd op LA (o.a.
Soja, Dear en Davis)
Kritiek:
Sterk modernistisch
Gebrek aan aandacht voor consequenties van verschillen
Westers perspectief
Aandacht nodig voor ‘gewone steden’ in de periferie van het westen en steden in
ontwikkelingslanden.
3