Inhoudsopgave
De grondslag van het vermogens- en ondernemingsrecht (10 e druk)...............................................................2
Hoofdstuk 1. Enige grondbeginselen...................................................................................................................2
Hoofdstuk 2. Vermogensrecht algemeen.............................................................................................................5
Hoofdstuk 3. Overdracht......................................................................................................................................9
Hoofdstuk 4. Pand en hypotheek.......................................................................................................................15
Hoofdstuk 5. Rechtshandeling algemeen...........................................................................................................20
Hoofdstuk 7. Overeenkomst...............................................................................................................................24
Hoofdstuk 9. Verbintenis....................................................................................................................................30
Hoofdstuk 10. Nakoming en niet-nakoming van verbintenissen.......................................................................34
Hoofdstuk 12. Koopovereenkomst.....................................................................................................................41
Hoofdstuk 13. Huur en verhuur..........................................................................................................................47
Jurisprudentie.....................................................................................................................................................53
Personen- en Familierecht, Erfrecht in een notendop (10 e druk)...................................................................56
Hoofdstuk 1. Personen- en familierecht.............................................................................................................56
1.1 De geboorte van Hugo Hazewinkel.........................................................................................................56
1.2 Minderjarigheid en ouderlijk gezag.........................................................................................................61
1.3 Meerderjarigheid.....................................................................................................................................65
1.4 De samenlevingsregelingen.....................................................................................................................65
1.5 Het gezin..................................................................................................................................................66
1.6 Het huwelijk.............................................................................................................................................67
1.9 Echtscheiding...........................................................................................................................................71
1.10 Het reparatiehuwelijk............................................................................................................................73
Basisboek aanpak schulden.......................................................................................................................... 73
Hoofdstuk 4. Schuldeisers, incassobureaus en deurwaarders...........................................................................73
Hoofdstuk 5. Bijzondere incassobevoegdheden.................................................................................................79
Insolventierecht (6e druk)............................................................................................................................. 84
Hoofdstuk 2. Faillissement.................................................................................................................................84
Hoofdstuk 3. Schuldsanering natuurlijke personen...........................................................................................95
Beste SJD-studenten,
1
,Ik ben Michelle en ik heb voor jullie de reader van belangenbehartiger 1 geschreven. Ik heb
de stof samengevat aan de hand van de verplichte literatuur, jurisprudentie en enkele
aantekeningen uit de lessen. Door het volgen van de lessen en het lezen van deze reader
moet het helemaal goed komen met het tentamen.
Heel veel succes met het leren en maken van het tentamen!
Groetjes,
Michelle
De grondslag van het vermogens- en ondernemingsrecht (10 e druk)
Hoofdstuk 1. Enige grondbeginselen
1.1 Rechtsregels
Regels zijn rechtsregels als zij als zodanig worden erkend en door rechters en andere autoriteiten
worden toegepast en afgedwongen. Men noemt deze regels ‘juridisch relevant’ en ‘rechtens
afdwingbaar’. Al die rechtsregels in Nederland vormen het Nederlandse recht. De andere regels zijn
regels van moraal en fatsoen. Rechtsregels kunnen worden onderscheiden in een aantal categorieën
die in de subparagrafen hierna worden besproken.
1.1.1 Publiekrecht en privaatrecht
Het Nederlandse recht wordt in twee grote gebieden verdeeld. Tot het publiekrecht wordt gerekend
het staatsrecht, het bestuursrecht, het strafrecht en het belastingrecht. Het privaatrecht omvat het
burgerlijk recht: het personen- en familierecht, het vermogensrecht en het ondernemingsrecht. Of
iets onder het publiekrecht of onder het privaatrecht valt, heeft te maken met de relaties die de
overheid en burgers met elkaar of onderling hebben. Het publiekrecht regelt de verhouding tussen
overheid en burger en de organisatie van de verschillende overheidsorganen. Het privaatrecht geeft
regels die de onderlinge verhouding van mensen betreffen. Aan de regels van het privaatrecht kan
iemand rechten ontlenen, die hij tegenover iemand anders kan handhaven.
1.1.2 Dwingend en aanvullend (regelend) recht
Dwingend recht betekent dat men niet van de rechtsregel mag afwijken. De sanctie op de
overtreding van een regel van dwingend recht is nietigheid van de betreffende (rechts)handeling. De
handeling is dan niet geldig. Aanvullend of regelend recht is slechts van toepassing voor zover
partijen zelf geen regeling hebben getroffen. De regels van het publiekrecht zijn altijd dwingend
voorgeschreven. In het privaatrecht komen beide soorten voor.
1.1.3 Materieel en formeel recht
Materieel recht zegt iets over de inhoud van de rechtsregels. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van
een eigendomsrecht of wanneer een overeenkomst tot stand komt. Regels van formeel recht geven
aan hoe de regels van het materiële recht worden gehandhaafd. Het formele recht is het
procesrecht.
1.1.4 Objectief en subjectief recht
Het objectieve recht is het geheel van geldende rechtsregels in Nederland. Het objectieve recht
omschrijft de bevoegdheden waarop personen recht kunnen hebben. Als iemand een maand heeft
gewerkt en zegt: ‘Ik heb recht op betaling van salaris’, dan heeft hij het over een recht van zichzelf.
Dat noemen we een subjectief recht. Hij heeft dat recht omdat de rechtsregels (het objectieve recht)
aangeven dat een persoon die arbeid verricht heeft, recht heeft op loon. Het objectieve recht is dus
2
,‘het’ recht, zoals het recht op loon of op de koopsom. Het is een subjectief recht als gesproken wordt
over ‘mijn’ recht, bijvoorbeeld mijn recht op loon of mijn recht op de koopsom. Het loon of de
koopsom vormt de inhoud van het recht, het rechtsobject.
1.2 Rechtsbronnen
Rechtsregels ontstaan uit rechtsbronnen. Al deze rechtsbronnen worden in de subparagrafen
hieronder besproken.
1.2.1 Wet
Rechtsregels die in wetten staan, kunnen op twee manieren worden onderscheiden:
Naar de inhoud
Wettelijke regels die iedereen in Nederland moet nakomen, zijn regels van materieel
recht. Zo’n wet is een wet in materiële zin. Wetten in materiële zin kunnen door
verschillende overheidsorganen uitgevaardigd worden, zoals door de regering en de
Staten-Generaal gezamenlijk, door de regering alleen, door een bepaalde minister,
door een provincie of door een gemeente. Deze wetten hebben als kenmerk dat zij
eenieder verbindende voorschriften bevatten.
Naar de wijze van totstandkoming
Naast wetten in materiële zin kennen we wetten in formele zin. Een wet is alleen een
wet in formele zin als hij tot stand is gekomen door samenwerking van regering en
Staten-Generaal (art. 81 Gw). De meeste wetten in formele zin zijn tevens wetten in
materiële zin en bevatten dus eenieder verbindende voorschriften.
Voorschriften van andere overheidsorganen dan regering en Staten-Generaal samen
zullen nooit wetten in formele zin zijn. Zij kunnen echter qua inhoud wel eenieder
verbindende rechtsregels bevatten. Er wordt dan niet langer gesproken van ‘wetten’,
maar van bijvoorbeeld een algemene maatregel van bestuur (AMvB) (art. 89 GW) of
van een Reglement van de regering. Komen de voorschriften van ministers,
provincies en gemeenten, dan worden zij verordeningen genoemd.
Er is een rangorde binnen de diverse wettelijke regelingen, die als volgt wordt bepaald:
Hogere regelingen gaan boven lagere regelingen. Bovenaan staat de wet in formele zin, dan
de AMvB, daarna volgen de ministeriële verordening, de provinciale verordening en de
gemeentelijke verordening.
Jongere regelingen gaan altijd voor oudere regelingen.
Regelingen die voor een bijzonder geval gegeven zijn, gaan vóór de algemene bepalingen.
1.2.2 Internationale regelingen
Behalve met het Nederlandse nationale recht heeft Nederland te maken met allerlei regelingen op
internationaal gebied. Dat kunnen verdragen zijn die tussen de verschillende staten worden gesloten.
Als deze verdragen rechtsregels bevatten, zijn zij net als de nationale wet rechtsbron. Er ontstaat
gebondenheid aan deze verdragen nadat goedkeuring verleend is door de Staten-Generaal (art. 91
Gw). Als we ons tot het privaatrecht beperken, kunnen we denken aan het internationaal
privaatrecht (IPR). Dit is geregeld in Boek 10 BW. Daarnaast heeft Nederland zich aangesloten bij
internationale organisaties. Volgens art. 93 Gw kunnen bepalingen van dergelijke organisaties
algemeen verbindend zijn in Nederland. Bepalingen van internationale verdragen die rechtstreekse
werking hebben, noemt men ‘self-executing’ bepalingen. Ook de Europese Commissie vaardigt
richtlijnen uit. Deze richtlijnen hebben tot gevolg dat Nederland zijn wetgeving moet aanpassen.
1.2.3 Jurisprudentie
3
, Onder jurisprudentie of rechtspraak wordt het geheel van rechterlijke uitspraken verstaan. Rechters
zijn bevoegd geschillen met betrekking tot burgerlijke rechten en schuldvorderingen te beslissen en
strafbare feiten te berechten (art. 112 en 113 Gw). Rechters zullen zich meestal, met het oog op de
rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid, richten naar de uitspraken die andere rechters in soortgelijke
zaken hebben gedaan. Zij richten zich vooral naar de uitspraken van ons hoogste rechtscollege, de
HR. Door hun uitspraken scheppen rechters in feite nieuwe rechtsregels naast de wet, hoewel zij
geen wetgevende bevoegdheid hebben. Een rechter moet recht spreken, ook in de gevallen
waarvoor geen wettelijke regel is of waarvoor de betreffende regel onvolledig of onduidelijk is (art.
13 Wet algemene bepalingen). Jurisprudentie blijft van kracht zolang de rechtsregel niet is
opgenomen in een wettelijke regeling.
1.2.4 Gewoonterecht
Gewoonterecht wordt door de mensen zelf ontwikkelt. Wil gewoonte in het recht een rol gaan
spelen, dan moet er aan twee voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet de gewoonte
gedurende lange tijd in een bepaalde kring zijn gevolgd. In de tweede plaats moet door dat gebruik
gedurende lange tijd de overtuiging zijn ontstaan dat men zich overeenkomstig deze regel moet
gedragen. Doordat de rechter vervolgens de regel van gewoonterecht in de rechtspraak gaat
gebruiken, wordt deze als rechtsregel geformuleerd en erkend.
1.2.5 Ongeschreven recht
De wetten, de internationale regelingen en de jurisprudentie behoren tot het geschreven recht. Dat
komt omdat zij door daartoe bevoegde instanties zijn uitgevaardigd. De gewoonte is daarentegen
ongeschreven recht. Maar er zijn nog meer regels van ongeschreven recht. Een daarvan is de
redelijkheid en billijkheid. Er staat nergens beschreven wat dit precies inhoudt, maar dat zal van de
concrete omstandigheden afhangen en kan dus van geval tot geval verschillen. Andere regels van
ongeschreven recht zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die in het bestuursrecht een
rol spelen. Deze dienen als corrigerende factor voor optreden van de overheid tegenover de burger.
Sommige van deze beginselen zijn inmiddels in de Awb opgenomen, waardoor zij nu geschreven
recht zijn geworden.
1.3 Burgerlijk wetboek
In het Burgerlijk Wetboek wordt het privaatrecht systematisch behandeld. Het BW bevat negen
boeken waarop we hieronder iets dieper ingaan.
1.3.1 Personen- en familierecht en rechtspersonen (Boek 1 en 2)
De Boeken 1 en 2 behandelen de rechtssubjecten. Er zijn twee soorten, te weten: natuurlijke
personen en rechtspersonen. Natuurlijke personen zijn mensen. Rechtspersonen zijn de naamloze en
besloten vennootschap, de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij en de
stichting (art. 2:3 BW). Dat zijn allemaal privaatrechtelijke rechtspersonen. Daarnaast zijn ook de
Staat der Nederlanden, provincies, gemeenten en waterschappen rechtspersoon (art. 2:1 BW). Deze
laatste zijn de publiekrechtelijke rechtspersonen. En tot slot zijn alle kerkgenootschappen
rechtspersoon (art. 2:2 BW).
Rechtssubjecten zijn dragers van rechten en plichten: zijn rechtsbevoegd. Natuurlijke personen zijn
volgens het recht rechtsbevoegd. Rechtspersonen zijn instellingen waaraan het recht
rechtsbevoegdheid heeft toegekend (art. 2:5 BW). Het feit dat iemand rechtsbevoegd is, wil zeggen
dat hij drager is van rechten en plichten en op grond daarvan een vermogen heeft. Maar als iemand
een vermogen heeft, wil dat nog niet zeggen dat hij iets met dat vermogen kan doen. Daarvoor moet
die persoon handelingsbekwaam zijn. Dit betekent volgens de wet dat men in staat is
(onaantastbare) rechtshandelingen te verrichten. In principe is iedere natuurlijke persoon
handelingsbekwaam (art. 3:32 lid 1 BW). De wet maakt echter een uitzondering voor minderjarigen
4